maandag 27 juni 2011

Omkeerlogica

De klassiek vorm van de Russian reversal is deze:
In America, you break law.
In Soviet Russia, law break you!

In America, you listen to radio.
In Soviet Russia, radio listen to you!

In America, your job determines your marks.
In Soviet Russia, Marx determine your job!

In America, you assassinate president.
In Soviet Russia, president assassinate you!

In America, you watch Big Brother.
In Soviet Russia, Big Brother watch you!

Ik zat te denken, in hoeverre kunnen we hier Bruin I-varianten bij verzinnen:
Vóór Bruin I, gedoogde de regering criminelen
Nu, gedogen de criminelen de regering!

Vóór Bruin I, zette de komst van de film de boel op stelten
Nu, zet Opstelten de boel op film.

Vóór Bruin I, vertolkten linkse kunstenaars de wrok van de gewone man jegens Den Haag
Nu, vertolkt Den Haag de wrok van de geweaune man jegens linkse kunstenaars.

Vóór Bruin I, liepen de chickies met een boog om Jan Kees de Jager
Nu, loopt Jan Kees de Jager met een boog om de chickies

..er zijn er vast meer te verzinnen..

donderdag 26 mei 2011

Tweet

#Er is een nieuw (laatste) Albanië-filmpje op mijn kanaal @Beelden uit Tirana.

zaterdag 21 mei 2011

Jawel, jawel: nog meer Albanië, identiteit en taal

(Deze had ik nog op de plank liggen: een Albanië-column die ik vorige maand een keer geschreven heb, en handelt over identiteit en volksziel.)

Het geloof van de Albanezen, is Albanisme’. Dit is de nogal zotte nationale leuze van Albanië, die niet alleen verwijst naar de opvallend bescheiden rol die religie speelt in dit land met vele godsdiensten, maar ook (vooral) naar hun vérgaande culturele verbondenheid.

Ik heb in dit land tal van vraaggesprekken afgelegd, met leraren, politici, schoolhoofden enzovoort, en wat ik merk als ik over nationalisme begin, is dat er vaak een behoedzaamheid binnensluipt, alsof ik ze wil ontmaskeren, alsof ik als Westerling niet beter weet dan dat alle Balkan-landen in etnisch-nationalistische fantasieën verwikkeld zijn, en ik eropuit ben dit beeld te bevestigen door hen kortzichtige oneliners te ontlokken. Vervolgens wordt ik er haast altijd van verzekerd dat Albanië voor het Europese traject heeft gekozen, dat niemand meer een groter-Albanië (een denkbeeldige koepelstaat die de Albanese gebieden in de Balkan omvat) nastreeft, en dat als de Kopenhagen-criteria tegemoetgekomen zijn, alle Albanezen zich verenigd weten in een grenzeloos pan-Europa.

Toch durf ik te zeggen dat zowel EU-steun als nationalisme sterk aanwezig zijn in Albanië. De EU-steun is onder meer zichtbaar in de talloze steekproeven, die de Albanezen steeds als meest Euro-enthousiaste volkje van de Balkan aanwijzen. Nationalisme is lastiger te objectieveren en meten, maar ik praat hier niet over agressief etnocentrisme, maar over een meer subtiel gevoel van samenzijn. Deze twee identiteiten (Europeaan en Albanees) zijn sterk elkaar verweven, en lijken allebei te passen in dat vage ‘Albanisme’.

Even een poging tot diepte: in de Franse geografische traditie wordt de natiestaat vaak verbonden met het (freudiaanse) begrip ‘jouissance’ (plezier). Een etnische groep verlangt naar een staat, omdat de handeling van het inbedden van cultuur en mythe in de oprichting van een natiestaat een bepaald vreugdegevoel meegeeft. Albaniës vreugde ligt onder meer in hun Skenderbeg-mythe (een vijftiende-eeuwse heer die lang de Ottomaanse verovering weerstond), hun gastvrijheid, geloofstolerantie en hun afwijkende taal.

Over deze taal, om één van die aspecten uit te lichten, is een interessante polemiek gaande, met aan de ene kant taalkundigen die beweren dat het Albanees de verdwenen oude taal der Illiërs nagalmt, terwijl andere taalwetenschappers benadrukken dat de Latijns/Slavisch/Grieks/Engelse invloed zo aanwezig is dat er nauwelijks een kern-Albanees meer aan te wijzen valt. Hoe het ook zij, qua grammaticale structuur wordt het Albanees unaniem beschouwd als een eiland binnen de indo-Europese taalfamilie, en daarnaast kan ik aantekenen dat de taal een heel afwijkende en bijzondere klank heeft. Op een afstand doet een geamuseerd gesprek in het Albanees nog het meest denken aan gekwaak van kikkers, wat waarschijnlijk vooral veroorzaakt wordt door de diepe uitspraak van de letter r. Niet beledigend bedoeld overigens, want ik vind het een fijn in het gehoor liggende taal.

De woordenschat intrigeert me ook. Het woord ‘nxethë’ (heet, hitte) ziet er van zichzelf al zo gevaarlijk uit dat je het wel uit je hoofd laat een voorwerp met dat opschrift aan te raken, en woorden als ndryshim (verandering), zmbraps (weigering), korrik (juni) of hekerudhor (treinstation) komen mij op geen enkele manier als indo-Europees voor, en doen me op zijn hoogst in de verte aan het Baskisch denken.

Een tweede bewijsstuk voor de ‘jouissance’; het plezier om Albanees te zijn en als zodanig herkend te worden, is wat mij betreft het verschil dat ze aanbrengen tussen oude en nieuwe Leks. Hier meer informatie daaromtrent, maar deze absurde volharding in het niet-aanvaarden van een heel simpele verandering (nulletje eraf), moet wat zeggen over de volksmentaliteit en hun drang om culturele gebruiken maar vooral te preserveren. Dat wordt wat als ze ooit aan de euro gaan..

En toch, ik zei het al, tegelijk heeft Albanië zich enorm gevonden in het idee van (pan-)Europa. Ook deze drang naar aansluiting is niet van gisteren, en ligt ergens diep in het ‘Albanisme’ besloten. Zo valt de huidige pro-EU retoriek van de Albanese politiek (‘een grenzeloze Europese ruimte’) haast één op één naast de visie die Hoxha in 1946 presenteerde te leggen:

‘Het democratische Joegoslavië is ontwikkelder en meer vooruitstrevend dan wij. Een sterk Joegoslavië is in ons belang, want een sterk Joegoslavië betekent een sterke Balkan . . . Is het in ons belang aansluiting te zoeken met Kosovo? Dit is niet constructief . . . Als het socialisme haar eindpunt bereikt heeft, zodra de rudimenten van het kapitalisme verslagen zijn, zal Kosovo verenigd zijn met de socialistische Albanese republiek. Dit is de lijn die Marxisme voorschrijft. Dit zullen wij uit blijven leggen. Het is onze verplichtingen om al wie dit niet begrijp te bestrijden'


En toen Albanië in de jaren ’60 en ’70 onder Chinese invloedssfeer stond, riep Hysni Kapo, de derde man van de Albanese communistische partij uit: ‘als iemand ons vraagt hoeveel inwoners wij hebben, zal het antwoord 701 miljoen luiden’.

Dus ja, Albanië heeft een sterke nationale identiteit, die impliciet of expliciet met trots gedragen en bewaard wordt, maar tegelijk omvat de Albanese volksziel het verlangen om die vreugde gepaard te laten gaan met een andere vreugde: ergens bij horen. En op dit moment is Europa de meest voor de hand liggende en realistische grote broer. Het Albanisme is daarom geen leer die in een paar zinnen hard te maken valt, maar een amorfe mengeling van nationalisme, preservering, bindung, escapisme en vooruitstrevendheid.

woensdag 11 mei 2011

Taal maakt slimmer / bewustwording taalnationalisme

Wat voor mij een nieuw woordje was, maar voor iedereen die zich etno-linguist noemt een clichékreet schijnt te zijn, is de Sapir-Whorf-Hypothese. Deze stelt dat iemands perceptie van de wereld bepaald is door de structuur van zijn moedertaal. Ik moest hierbij onmiddellijk denken aan mono-linguisten ("als dat maffe taaltje daar een woord voor heeft, kun je dat woord toch ook gewoon in het Engels importeren?"), en daarna aan een bewering die gedaan werd tijdens deze heel goede lezing:

"everyone can do something to support a world in which a diversity of thought and a diversity of ways of speaking is encouraged and is fostered and is sustained. There’s no reason for people to be forced to abandon their languages. It’s one of the false choices of globalization to tell people that they must give up a small or minority or a heritage language in order to speak a global language like English. It doesn’t have to happen. We would all be better and smarter if the world remains multilingual."


Hoe hangt een meertalige wereld dan samen met slimheid? Ik kan drie antwoorden bedenken. De eerste is woordenschat en morfologie (stop hier niet met lezen, ik word nergens écht technisch :o). Denk aan Eskimo's en hun vele woorden voor sneeuw. Of denk aan Kelten, die geel en groen met hetzelfde woord benoemen, terwijl Slaven lichtgroen en donkergroen als twee compleet andere kleuren aanduiden. De Canadese Nootka-taal maakt het helemaal bont: zij hebben aparte achtervoegsels voor 'betrekking hebbend op beren' en 'betrekking hebbend op linkshandigen'. Maar de meest sprekende voorbeelden worden in bovenstaande lezing bepleit, waar gepraat wordt over de vele specifieke (natuur-)kennis die in eeuwenoude (bedreigde) talen besloten kan liggen. Het is schrijnend hoeveel er al verloren is gegaan. Een woordenschat kan dus kennis bevatten, of verrassende eigenschappen in dezelfde categorie plaatsen - en bedenk je dat 80% van de talen vrijwel ongecodificeerd is.

Het tweede antwoord is in de 19e eeuw geopperd door taalkundige von Humboldt. Hij wees binnen Eurazië drie soorten talen aan: het 'isolerende' Chinees, dat slechts onveranderlijke losse (en dus inderdaad geisoleerde) woordjes kent; het 'agglitune' Turks-Mongools, dat enorm lange woordslingers maakt met oneindige voor- en achtervoegsel, waardoor voor een vrij specifieke omschrijving soms maar één lang woord nodig is; en het 'inflectieve' Sanskriet, waar de Indo-Europese talen aan ontleend zijn. Deze laatste taalgroep neemt een middenpositie in, en is volgens van Humboldt uiterst geschikt om menselijke gedachten te verwoorden, waar het Chinees superieur is in het uitdragen van pure, losgekoppelde ideeën. Als je twee van dit soort 'taalkaders' kan beheersen, zal dit dus op zijn minst een inzichtelijke verrijking van de geest zijn.

Het derde antwoord is de oudste, en verbindt taal aan bewustzijn, ofwel: identiteit. Dit werd bepleit door Epicures, die vermoedde dat leden van verschillende nationaliteiten, verschillend denken in hun perceptie van de wereld om hen heen, en het precies deze gevoelens en indrukken zijn die een taal voortbrengen. Dit betekent niet alleen dat taal enorm sterk 'wij en zij' af kan bakenen (inderdaad vallen taalgrenzen bijzonder vaak samen met etnische grenzen), maar ook dat al wie meerdere talen beheerst, zich kan beroepen op meerdere etnisch bepaalde levenspercepties.

Er zit denk ik een interessant verschil in aannames tussen de tweede en derde verklaring. De tweede ziet talen als een voldongen feit, en probeert te verkennen hoe een taal het denken van volkeren in banen leidt; de derde gaat er stilzwijgend van uit dat gedachten aan taal vooraf gingen, en dat een gedeelde etnische grond de wijze van codering van die gedachten heeft bepaald. Wat was er nu eerder? Het woord of de gedachte? En zijn er woorden zonder gedachten? En gedachten zonder woorden?

En zijn wezenlijke verschillen van belevingswereld ook binnen taalkaders (binnen bijv. de Indo-Europese talen) zichtbaar? Komt uit de Franse taal bijvoorbeeld het Franse denken voort? Of is die taal de logische uitdrukking van wat Fransen bindt en bezighoudt?

Hoewel dit in grote mate onontrafelbare kip-en-ei-vragen zijn, is het natuurlijk niet zo dat de mens op een gegeven moment een bewustzijn had, toen om zich heen keek, en een duizendtal starre, onveranderlijke talen over hun planeet vervlokt zag. Talen fuseren, splitsen zich op, veranderen, verdwijnen.

Voor de meeste Europese talen geldt dat ze lang als ondergeschikte streektalen gezien werden, die hun meerdere moesten erkennen in het Latijn; de taal van de kunst en wetenschap. Pas in de 16e eeuw verrees in Europa enig nationalistisch taalbewustzijn. Het is interessant te zien hoe de discussie toen gevoerd werd. Joachim du Bellay schreef bijvoorbeeld: "wellicht komt de dag, en ik hoop dat hij komt, dat het Frans zich lostrekt van de grond en rijst tot een hoogte die zelfs kan wedijveren met Grieks en Latijn" Om dit te bereiken, zag du Bellay in, moeten elementen geleend worden van precies die talen die ze proberen te evenaren: "vertalers moeten niet bezorgd zijn als ze af en toe een woord tegenkomen dat geen evenknie heeft in de Franse taal; bedenk je dat de Romeinen zich er niet op voorstonden Griekse woorden te vertalen: als filosofie, geometrie, retoriek [..] Als we deze woorden opnemen, veranderen ze van iets afstandelijks tot iets naders, en van buitenlander tot burger van onze staat."

Toch zat du Bellay in zijn maag met leenwoorden, die evenzeer als dat ze een taal verrijken, een erkenning zijn van het gegeven dat een taal tekortschiet. Haast verontschuldigend schrijft hij "onze Franse taal is niet zo arm dat het niet kan teruggeven wat het van anderen leent, en is niet zo infertiel dat het niet zijn eigen vruchten kan voortbrengen [...] op voorwaarde dat zij die hun taal cultiveren genoeg liefde hebben voor hun land en hunzelf dat zij deze vereffening mogelijk maken".

En hoewel het Europese taalbewustzijn zich inmiddels gelukkig enorm heeft ontwikkeld, blijft de zorg van du Bellay wat mij betreft een terechte: leenwoorden dienen een taal te verrijken; scherp en levend te houden, en niet te verlammen; zich onder te laten dompelen in een bad van snob-globalistische gemakzucht. Want we kunnen allemaal veel van elkaar leren, precies zolang we verschillend zijn.

maandag 2 mei 2011

Het Albanese politieke (slag)veld

Ik heb me tot nu toe beperkt tot vriendelijke reisverslagen, maar laat ons niet vergeten dat er op het moment erg veel aan de hand is in Albanië. Ik denk dat het onomstreden is te stellen dat er in Europa geen twee partijen zo fel tegenover elkaar staan als de Albanese Socialisten en Democraten. Met het oog op de lokale verkiezingen volgende week zondag 8 mei, plaats ik bij dezen mijn indrukken van het Albanese partijpolitieke veld.

Eerst een korte inleiding voor dummies: in mei 2009 won de oude conservatieve bestuurder Sali Berisha de parlementaire verkiezingen van de charismatische Tirana-burgemeester Edi Rama. De laatstgenoemde legde zich bepaald niet neer bij deze uitslag, en brieste dat Berisha de verkiezingen gestolen had. Hierop volgde een serie vreedzame acties van Rama’s partij de SP, waarvan de hongerstaking waarschijnlijk het vaakst wordt aangehaald. Daarnaast hadden de socialistische parlementsleden besloten de Albanese kamer te boycotten, maar dit werd onder druk van internationale waarnemers teruggedraaid. Inmiddels bleven zich relatief kleine schandaaltjes rondom DP’ers opstapelen, maar de echte klapper kwam toen in januari 2011 een video uitlekte waaruit bleek dat vice-premier Ilir Meta zich met omkoping inliet. Misschien (zoals DP beweert) geïnspireerd door de jasmijnrevolutie, werd Edi Rama’s dadendrang hierdoor gestuwd, en hij stuurde zijn aanhang opnieuw de straat op, hetgeen resulteerde in het traumatische drama van 21 januari: vier demonstranten vonden de dood. (Hoewel ik uit het oogpunt van perspectief moet melden dat bij rellen in 1997 – na ineenstorting van de piramidespelen – 2000 Albanezen de dood vonden).

Waar ligt de waarheid? Albanese partijpolitiek is nooit mijn focus geweest, maar een aantal maanden in Tirana kan ik toch wel enige inzichten delen.

Ik heb allereerst geprobeerd DP’ers te spreken. Dat is vaak wat moeilijk, maar ik heb in ieder geval een gesprek gehad met een voormalig parlementslid, dat ik niet bij naam noem, omdat ik hem niet verteld heb dat ik zijn citaten voor een publicatie zou gebruiken. Voor het gemak noem ik hem even Hans van Baalen. Hij wees me erop dat Albanië in ontwikkeling is, dat er altijd problemen komen kijken bij het regeren van een land in opbouw, en dat de DP op dit moment de juiste weg heeft ingeslagen. Ik legde hem wat pijnpunten voor aangaande de (frauduleuze) verkiezingen en de (gekleurde) media:

-Van Baalen: ‘ik ben er zeker van dat de verkiezingen van 2009 de beste ooit waren in dit land. Ze waren niet perfect. Maar wie heeft perfecte verkiezingen? De VS? Nee.
– Ik: ‘maar het verschil is dat er in de VS een hertelling kon plaatsvinden’.
-Van Baalen: ‘hier ook, maar de SP wilde dat nooit’.
-Ik: ‘omdat jullie een meerderheid hebben, en zelf de procedure konden bepalen’.
-Van Baalen: ‘Dat is niet het complete plaatje . . . Rama zei pas dat de procedure niet klopte toen hij de verkiezingen verloor’.

[…]

-Ik: ‘. . .vind je [dan] dat de media in Alabanië voornamelijk links zijn?
-Van Baalen ‘nee, als ik ze als zodanig betitel geef ik ze een grote bescherming. Dan maak ik ze politiek – nee, het zijn belangenmedia! Ze zullen weergeven waar ze geld mee kunnen verdienen. Als de DP zich hiermee zou inlaten zou dat heel makkelijk gaan, omdat we nu regeren. We doen het niet, media en ideologie moeten gescheiden blijven . . . De SP [daarentegen] bestaat uit geslepen zakenlui. Ken je een land waar een linkse partij volledig uit de rijken bestaat?‘

Toch heeft de huidige regeringspartij ook veel schijn tegen. De verkiezingen uit 2009 wonnen ze met enkele procenten. Er stemden Albanezen van 140 jaar oud, er verdwenen stembussen, en er is nooit een fatsoenlijk onderzoek geweest. Veel dagelijkse politiek vindt plaats achter gesloten deuren. NGO’s worden veelal buitengesloten (hetgeen volgens een politicologe die ik sprak meer met oude reflexen te maken heeft, dan met een malevolent plan). Maar wat ik het meest duidelijk heb ondervonden - in weerwil met wat van Baalen beweert - is dat de media voor een angstwekkend groot deel in DP-handen zijn. De anchor van het achtuurjournaal van de publieke omroep (RTSH) - die ik woensdag sprak - gaf dit ronduit toe: we dansen volledig naar de pijpen van de premier. Hij liet me zien hoe hij een item over Berisha’s bezoek aan provinciestadje Kukes samenstelt. De nieuwslezer was binnenskamers cynisch: hij lachte luidop om Berisha’s constante verwijzingen naar de Europese Unie (‘een Europees Kukes! Met Europese wegen! En Europese huizen!’), wees me op de slinkse positionering van de camera (steeds hetzelfde kluitje publiek met DP-vlaggen filmen, terwijl dat hooguit een dertigtal mensen waren) en verzuchte dat dit zijn dagelijkse openingsitem was: vertellen wat de premier die dag had gedaan. Tegelijkertijd schreef hij op een kladbladje klakkeloos de puntige uitspraken van Berisha over, die hij in zijn uitzending zou verwerken.

En zo reist Berisha het land door, en schreeuwt hij met zijn schorre stem over volle pleinen. De SP beweert dat op dagen van Berisha-bezoek dorp- of stedelingen een dag vrijaf krijgen, terwijl tijdens SP-rally’s studenten in hun universiteiten worden gehouden onder het voorwendsel dat ze hun jaar overnieuw moeten doen als ze die dag geen colleges bijwonen. De DP zegt dan weer dat de SP plattelanders flink betaalt om op socialistische protestdagen naar Tirana te komen.

Wat was er nog meer? O ja, het private TopChannel (volgens de DP een SP-zender, volgens de SP en een politicologe die ik sprak een tamelijk onafhankelijk platform) wordt door DP uit hun piramidegebouw gekickt. Iedereen – ook dit vertelde de politicologe – die niet in het straatje van DP past wordt ‘communisme’ verweten, terwijl er nog maar weinig Albanezen zijn die die naam toe zou komen. Deze verhalen heb ik natuurlijk ook aan Hans van Baalen voorgelegd, maar hij noemde het ’vermoeiende onzin die iedere voeling met de werkelijkheid mist’.

In die categorie heeft de SP er dan nog wel een paar, hieronder wat fragmenten uit een interview dat ik had met SP’ers:



"I don't know how many coups you know where the government was overthrown with umbrellas"

Niet dat ik een SP-groupie ben geworden. Een vriend/kennis van me hier hamert er al steeds op: de DP-schandalen hebben er alles mee te maken dat DP nu aan de macht is. SP is waarschijnlijk geen haar beter. Zowel Rama (al jaren burgemeester en oppositieleider) als Berisha (al jaren president of premier) hebben al te lang te veel macht, en kennen geen uitdagers binnen hun partij. Wat Albanië nodig heeft is roulatie, afwisseling van machthebbers – dat is wat die vriend zegt .

Hoe het ook zij, de spanning stijgt hier - en lees de Balkan Insight maar: het is bepaald geen incidentloze campagne, dagelijks vindt er geweld plaats. Deze zondag worden de lokale verkiezingen gehouden. Rama wil zich laten herkiezen, en wordt uitgedaagd door DP’er (en voormalige Utrecht-student) Lulzim Basha. Ik ga woensdag weg hier, maar deze lokale verkiezingen boeien me voor één keer enorm.

VT wonen

Net Trainspotting gekeken, ja nu pas ja, zat een liedje van Pulp in (Mile End; 'n b-kantje) dat ik eigenlijk alweer vergeten was. Treffend nummer over een flatje hebben in een vreemde stad - al doen de eerste twee strofes die ik vet heb gemaakt me terugdenken aan de Wolfkuilseweg.

MILE END
We didn't have nowhere to live
We didn't have nowhere to go
'til someone said "I know this place off Burditt Road."
It was on the fifteenth floor
It had a board across the door
It took an hour to pry it off and get inside
It smelt as if someone had died
The living-room was full of flies
The kitchen sink was blocked
The bathroom sink not there at all

Ooh, it's a mess alright
yes it's... Mile End

And now we're living in the sky
I'd never thought I'd live so high
Just like Heaven
If it didn't look like Hell
The lift is always full of piss
The fifth floor landing smells of fish
Not just on Friday, every single other day

Below the kids come out tonight
They kick a ball and have a fight
And maybe shoot somebody if they lose at pool

Ooh, it's a mess alright
Yes it's... Mile End

Oo-ooh
Nobody wants to be your friend
'cause you're not from round here, ooh
As if that was something to be proud about

The pearly king of the Isle of Dogs
Deels up children in the bogs
Down by the playing fields
Someone sets a car on fire
I guess you have to go right down
Before you understand just how
How low, how low a human being can go

Ooh, it's a mess alright
Yes it's... Mile End.

zondag 17 april 2011

Bliksemtrip Kosovo

De bus naar Pristina vertrok om zes uur ’s ochtends, aan zowat de andere kant van Tirana, waardoor ik vroeg mijn bed uitmoest, maar tegelijk ook vroeg in Kosovo aankwam. De weg was merkbaar slechter over de landsgrens. De bus moest regelmatig stoppen voor ofwel een kudde schapen, ofwel een wagen van de KFOR. Ik merkte dat ik wéér in een ander land was.

Die nacht verbleef ik in een gasthuis, waar een kippige kromme oude man me naar binnen liet en op incoherente wijze het stadsplan uitlegde. Hij praatte Engels tegen me, en daarna even Albanees met een jongere vrouw die waarschijnlijk zijn dochter was, en ik merkte dat het Gegisch en Toskisch, de twee Albanese dialecten, helemaal niet zover uit elkaar lagen als me was voorgehouden. Ik hoorde veel uitdrukkingen die ik in Tirana ook hoorde, met een slechts licht afwijkende tongval uitgesproken.

De douche was vies en half kapot, dus besloot ik van mijn voornemen eerst te gaan douchen af te zien, en direct een ander plan te verwezenlijken: de bieb bezoeken. In Tirana was me verteld dat dit de beste bibliotheek van de Albanese gebieden was, en al was het gebouw inderdaad mooi, de inhoud viel me tegen. Ik liep onverrichter zake naar buiten. Een eindje achter de bieb was een leeg veldje, waar een Servisch- Orthodoxe kerk stond. Een Kosovaar met wie ik in gesprek geraakt was, zei dat dit in Pristina ‘de politieke kerk’ werd genoemd, want in de Kosovaarse hoofdstad heb je helemaal geen Serven.

Het was inderdaad een apart gezicht: een mooi gebouw, van binnen helemaal leeg, één en al façade, door prikkeldraad omgeven. Ik liep er omheen (inmiddels weer in m’n eentje) om foto’s te maken. Toen ik heel dichtbij de achteringang kwam, merkte ik dat ik vastzat met mijn trui in het prikkeldraad. Tegelijk hoorde ik gehijg/blaf: de plaatselijke zwerfhonden waren minder gecharmeerd van mijn nieuwsgierigheid. Ze waren nog vrij ver, maar kwamen sluipend op me af, en ze zagen er niet uit of ze argumenten wilden uitwisselen. Uit hun bekken liep kwijl en hun ogen stonden boos. Geholpen door enig geluk kreeg ik mijn trui los, maar de honden waren veel sneller dan ik, dat had ik al gezien. Ik besloot te kiezen voor de rustige methode: behoedzaam achteruit lopen. Als ik ze één voor één rustig in de ogen keek, merkte ik, hield ik ze op afstand (Coen noemde dit de King Boo-methode, en inderdaad, die werkte).

Goed, dacht ik, genoeg indianenavonturen – we gaan het stadscentrum in. Je kon zien dat ze hun best hadden gedaan dit stadje de allure van een hoofdstad te geven. Er waren brede boulevards, alles was vrij nieuw, en overal – op t-shirts, posters, petjes, enz. - waren teksten zichtbaar als ‘Dank je Amerika’, ‘we love Bill Clinton’ of ‘kom naar de wij-houden-van-de-NAVO-benefietwedstrijd’.

Wat ik aardig vind om te doen als ik in een nieuwe stad ben, is te kijken hoe die stad opstaat. Daarom ging ik zelf vroeg naar bed (ik was ook moe), en zette de wekker rond zessen. Ik liep naar het centrum, de volgende ochtend (een best eind), kocht een internationale krant en een grote koffie (die had ik al maanden niet op, Tirana heeft alleen espresso en cappuccino), en keek in een hoge bar hoe mannen in pakken naar allerlei NGO- en regeringsgebouwen snelden. Ga ik later ook snel lopen in een stijf pak op een vroege ochtend in een verre stad? Wie zal het zeggen.

Niet dat Kosovaren per se zo’n moderne mensen zijn. M.n. de markt ademde een sfeer van oude lokaalheid uit. Meer witte fez-achtige petjes dan in Tirana. Ietsje traditioneler allemaal misschien. En je kunt ook duidelijk zien dat de oorlog er wonden heeft achtergelaten, aan monumenten, aan foto’s die overal hangen. Ik ging ’s avonds alweer terug, en was er eigenlijk te kort om de stad écht te begrijpen, maar deze bizarre mix tussen lokaalheid en internationale statebuilding, vermengd met de laatste sporen van regionale stribbeling, maakte het bliksembezoek de inspanning waard.

[N.b., wie een aantal uren nadat ik deze log plaatste mijn filmkanaal bekijkt, vindt er filmpjes van Berat & Pristina. Tot uw dienst]

zaterdag 9 april 2011

Weekeindetrip #x

In aanmerking genomen dat ik gisteren uit Pristina, Kosovo ben teruggekomen, schrijf ik behoorlijk achter de feiten aan, maar ik zou toch nog graag een verslag doen van mijn tocht naar Berat. We hebben het hier over een stad tussen Tirana en de Griekse grens, behorend tot de grootste en allermooiste steden van Albanië. Ik nam de lijnbus op zondag om een uur of halfzeven ’s ochtends – oorspronkelijk was ik van plan naar Gjirokastër te reizen, maar die Gjirokopter deed er liefst zeven uur over.

Dus ging ik naar Berat. De weg was verrot, en de vrij grote bus zat nog niet halfvol. Het was al tegen twaalven toen ik aankwam. Vanuit de bus zag ik al dat het een mooi verblijf zou worden. Het stadje strekte zich uit over twee heuvels die door een rivier in het dal doorsneden woeden. De huisjes waren fraai en witgepleisterd, de steegjes waren smal en op de top van de dichtstbebouwde heuvel lag een fort, waarbinnen de oude dorpskern was gevestigd. Het was rustig en gemoedelijk daarboven, de huizen zagen er nog ouder uit dan beneden, en het was er heel aardig zwerven: er bevonden zich resten van kerkjes, een oud wachttorentje dat ik zonder restrictie kon beklimmen, een ondergrondse zuilengang die niet eens aangegeven was en één totaal afgebladderd cafétje. De ouwe mannetjes die er zaten vonden het aardig een buitenlander te zien die een (heul klein) beetje Albanees spreekt, en bestookten me met oneindig veel vragen, terwijl ik Turkse koffie kreeg (een enorme ransbak) en raki (die ze maar bleven bijvullen).

Toen ik wegliep voelde ik me aangeschoten en hongerig. Ik stapte een restaurantje binnen, en zonder dat me een menukaart werd voorgelegd zei de uitbater: ‘je krijgt een traditioneel gerecht uit de regio’. Hij gaf me ook nog een grote pul bier zonder dat ik erom vroeg. Het eten was wel lekker, maar de hoeveelheid was zo enorm dat ik op driekwart al absoluut vol zat – en toen gaf hij me ook nog een taart. Waggelend van raki, bier en teveel eten daalde ik de heuvel af.

Om tot enige nuchterheid te komen bestelde ik een thee bij een bar bij het centrale plein, en raakte er in gesprek met een dikke Albanees die prima Engels sprak. Hij zei dat Berat een leuke uitgaansstad is, maar dat alleen de mannen uitgaan. Vrouwen zul je er niet in cafés aantreffen; dat kan alleen in zedeloos Tirana.

Vervoer is hier, zo leerde ik zondag opnieuw, je reinste improvisatie. Busstations zijn er niet, de 'minibussen' ('furgons') zijn in deplorabele staat en van busschema’s heeft al helemaal nooit iemand gehoord. Om zes uur wilde ik de bus naar huis nemen. Ik klampte een bestuurder aan en riep: ‘naar Tirana?’. ‘Nee’. En de volgende ging ook niet naar de hoofdstad, en die daarna ook niet. De dikke Albanees kwam inmiddels het plein opgelopen en zei dat er na drieën geen bussen meer naar de hoofdstad reizen. Mooi dan. Ik kon een taxi pakken, maar die vroegen me rond de vijftig euro. Ik nam me voor dat ik maximaal 3000 Lek (22 euro) zou betalen om thuis te komen, en ging met dit bod naar iedere taxichaffeur op het plein. Één van de laatste zei dat hij me naar Lushnje kon brengen, een stad verderop, en dat hij me daar op de bus naar Tirana kon zetten. ‘Weet je dat zeker?', vroeg ik. ‘Ja.’

Onderweg kloeg hij over de EU, Edi Rama, Berisha, de slechte staat van de wegen, zelfverrijking en corruptie, en vast over nog meer, maar mijn Albanees is ook niet altijd toereikend. Prompt stopte hij bij een stoffig zandveld, en hij zei dat ik eruit moest. Ik zei dat dat prima was, maar dat ik hem pas betaalde als hij me op een bus naar Tirana gezet had. We wachtten heel lang, en er kwam amper een voertuig voorbij – en geen enkele bus. Het was al vrijwel donker toen er een busje naar Durres voorbij kwam. De chaffeur van dat stuk schroot zei: ‘erin! erin!’ Het busje zat helemaal vol, en ik zou achterin de kofferruimte moeten staan. De taxichauffeur vond het geen goed idee, en ik zag het ook niet zitten. ‘Er gaan geen bussen naar Tirana meer’, zei de Durres-man, ‘ga nu mee, dan haal je de laatste trein naar Tirana nog’. De Beratse taxichauffeur begon ook te twijfelen, ik eerlijk gezegd zelf ook, maar ik telde tegelijk mijn knopen: de wegen zijn slecht en onverlicht, er wordt hard gereden, en de busjes zijn berekend op hoogstens zes man; ik zou er in het beste geval rondstuiteren als het balletje van Pong. Kortom, ik besloot te volharden in mijn standpunt. Ik probeerde de taxichauffeur uit te leggen dat hij me beloofd had dat ik in Tirana zou komen, en dat hij daar dan ook maar voor moest zorgen.

De zonder mij ook al véél te volle Durres-bus reed sputterend weg, en niet lang daarna kwam zowaar een busje naar Tirana voorbij. We zwaaiden met onze onderbroek en hemden – nou ja, niet letterlijk, maar ik probeerde natuurlijk wel de aandacht trekken alsof ik van een onbewoond eiland gered moest worden (wat in zekere zin ook het geval was). Dat lukte. De bus was krakkemikkig, maar had comfortabele stoelen, en om halftien was ik weer in Tirana.

Goed, de laatste twee dagen was ik dus in Kosovo. Volgende week heb ik iedere dag een interview met een (steeds een andere natuurlijk) docent Engels, moet ik een werkstuk inleveren voor Nijmegen, en ga ik des weekeindes met een Albanese student politieke filosofie met wie ik wel eens voetbalwedstrijden kijk, naar zijn geboortestad Vlore. Die week erop breng ik door in de grensvallei bij Peshkopi, en die week dáárna knoop ik de laatste eindjes aan elkaar, vier ik koninginnendag op de ambassade, en als het gesternte gunstig is ga ik het laatste weekend dan nog naar Theth. Dan is het alweer mei en kom ik op één of andere manier naar huis.

maandag 4 april 2011

Zuid-Oost Albanië: Korça

Oja, ik had al een tijdje een blog klaarliggen die ik nog moest publiceren. Dit zijn m'n avonturen van 25, 26 en 27 maart.

Dit weekeinde bracht ik door in Korça, Zuid-Oost Albanië. Vrijdag nam ik om zes uur ’s ochtends de extreem langzame en goedkope trein naar Podragec, waar ik me voor zeven trage uren mocht vergapen aan het heel mooie landschap, gesluierde oudjes met ezeltjes die vrolijk naar de inzittenden zwaaiden en visverkopers die de trein op en af sprongen. Het was heel pittoresk en heel bijzonder. Rechts in de index een clip van zulks, voor wie het nog niet wist.

In Pogradec werd ik meteen naar de juiste bus gedirigeerd. Een dertigtal kilometers hobbelden we door de bergen, tot ik aankwam bij de centrale markt van Korça, waar kooplui net hun waar aan het opruimen waren. Volgens mijn reisgidsje zou ergens in die markt een goedkoop hotel zijn, in een oud en authentiek Ottomaans huis. Ik had alleen de naam van dit verblijf, en pas de derde persoon die ik aansprak had er ooit van gehoord. Deze bracht me naar een klein binnenplein en riep naar boven of er plek was. Was er niet, het hotel was dicht. 'Alleen het grote hotel aan het centrale plein is op dit moment open', zei een koffiedrinkende vrouw. Ik vreesde even dat deze trip mijn budget nu ruim ging overschrijden, maar ik kon een aardige prijs met de herbergier beklinken.

De volgende ochtend was er nog geen ontbijt toen ik opstond en liep ik naar de markt die net opgezet werd. Ik dronk ergens een koffie, en ging daarna terug naar het hotel om te ontbijten. Het was nog steeds vroeg, maar het zou niet lang duren voor de musea die in het toeristengidsje stonden op gingen. Ik keek met name uit naar het onderwijsmuseum, één van mijn redenen om naar Korça af te reizen. Maar eerst ging ik kijken naar de persoonlijke verzameling snuisterijen van een oude man die rond de oorlog door Azië had gereisd. De man die me rondleidde sprak alleen Frans, en wel ongeveer evengoed als ik (ergo, niet zo best). Hij was blij dat een toerist de weg naar zijn tentoonstelling gevonden had, maar toen hij me naar zijn zalen bracht bleek het licht kapot, zodat hij op een gegeven moment stond te vertellen wat er in bepaalde ruimtes stond, terwijl ik naar het aardedonker gat van de deurpost keek.

Bij het onderwijsmuseum moest ik meelopen met een groep Albanezen, en de gids sprak Albanees, dus ook in dit museum was ik van één der zintuigen verstoken. Niettemin had het gebouw een interessante collectie. Ik vroeg de eigenaar of er leraren in Korça waren die Engels spraken, en die ik kon interviewen. Hij belde een vriend die een vrouw voor me belde, maar daar stokte de keten. Daarop besloot ik maar de taxi te pakken naar Mborje, een heel klein gehuchtje op een berg bóven de rook van Korca waar, volgens de reisgids die soms wel op het jongewoudlopershandboek lijkt, een mooi beschilderde kerk zou zijn. Het was inderdaad wel aardig. Toen ik op een terras ging zitten, hoorde ik mensen roepen, 'Amerikan! Amerikan!'. Ze herkenden me kennelijk meteen als Westerling, en een Westerling moet wel een Amerikaan zijn, redeneerden ze.

Toen ik een tijd later weer bij de kathedraal van Korça stond, zag ik dat het nog steeds ochtend was. En dat terwijl ik tegen de waard (bestaat er een niet-archaïsch woord voor dat beroep?) had gezegd dat ik nog een nacht in het hotel bleef, omdat ik zoveel plannen had. Wat moest ik nu nog allemaal doen deze middag? Op het busplein keek ik of er een taxibusje naar één der omliggende dorpen ging, en zo ja, of die 's avonds dan weer terugging. Dat was niet echt het geval, maar ik raakte in gesprek met een man die me wel naar Voskopoja wilde brengen, een aardig stadje op een bergtop. Ooit moeten daar 24 kerken gestaan hebben, maar er zijn er inmiddels nog maar vijf over. We reden er heen, maar ik vond het niet veel bijzonders. Hij reed nog hoger, en we namen een kop koffie, en daarna reed hij nog verder, tot we helemaal boven waren bij een heel oud klooster. Het was een heel mooi gebouwtje, slecht onderhouden, maar erg tof. Toen ik mijn fototoestel tevoorschijn haalde, kwam er een oude man naar me toegesneld die op panische wijze kruisjes begon te slaan. Geen foto's dus. We reden terug, eerst nog naar een dorpje met de intrigerende naam Voskop, en toen naar Korça.

Op zondagochtend keerde ik weder in Pogradec en at daar eindelijk de koran. Het was een gemoedelijk stadje. Oude mannetjes keken versufd uit hun ogen en zaten op een bankje als kippen op stok. Ik liep langs het meer van Ohrid terug naar het station, en nam opnieuw de langzame maar goedkope trein naar Tirana.

Ziezo dacht ik, de stad is gered.

maandag 28 maart 2011

Krujë, koran, kanun

Vrijdag 18 maart kwamen Renier, Roel en Guus bij mij op bezoek. We spraken af voor mijn huis zodat ze hun spullen neer konden gooien, maar we hadden allemaal door dat we erg weinig tijd zouden hebben, en na vijf minuten waren we al onderweg naar de piramide. Om me heen kijkende kon ik me voorstellen dat mijn gasten die eerste uren een beetje hetzelfde gevoel hadden als ik toen ik aankwam: in deze stad hangt een sfeer die misschien niet onmiddellijk vriendelijk lijkt. Dit werd gestuwd door een aantal semi-ruzies die we mochten aantreffen op weg naar de beroemde Tirana-piramide.

In overeenstemming met een belangrijke Albanië-traditie beklommen dit monumentale onding. We dronken biertjes bovenop en het begon te regenen. Op zo’n moment is het niet moeilijk om te besluiten ergens binnen te gaan zitten, en ik nam mijn gezelschap mee naar de biebbar. Daar pakte we een Kanun-boek, en bespraken we de ouwe Albanese regels van landijking, eer en bloedwraak, de beruchte code volgens welke sommige gehuchten in het noorden nog steeds schijnen te leven. Terwijl de zon al langzaam onderging liepen we in de richting van de grote communistische boulevard, naar de plek waar Hoxha vroeger zwaaide, en van daaruit deden we een grote ronde om het park en het meer van Tirana. Zo eindigden we in Blloku, de hippe wijk, waar we een pinautomaat en een restaurant zochten, doch gehinderd werden door een plotseling opstekende enorme zeikregen. Daar waren we totaal niet op gekleed, en naar een halfuur onder een pui staan te sippen (onder het genot van ingesloten auto op de parkeerplaats vóór ons, die een tijd lang vruchteloos bleef toeteren, en daarmee het mistroostige medelijden opwekte van een kermende hond), durfden Renier en ik de sprint naar de pin-automaat aan.

Het menu was wel oké, en we praatten nog wat bij. Toen we naar huis liepen was het flink kouder, maar gelukkig wel droog en ik merkte dat iedereen moe was van de reis. De regen nam wat later weer toe, en we hadden min of meer besloten maar niet meer naar het centrum te lopen, totdat het lumineuze idee geopperd werd de taxi te nemen. Dat was niet verkeerd, want het was een toffe uitgaansavond. Ik liet m’n vrienden de mafste bars die ik kende zien, en in de één-na-laatste ontmoette we een groep van internationale vrijwilligers waar ik al eens eerder mee was uitgegaan, en van daaruit verplaatsten we ons naar een drukke, dure, maar gezellige danstent. We sloten de avond passend af bij de Albanian Fried Chicken.

We stonden niet eens laat op, volgens mij, op zaterdag, en we deden nog eens een ronde door het centrum. We dronken een vroeg biertje op een terras valkbij Blloku, en ik stelde voor ’s middags naar Krujë te gaan – een oud en hooggelegen vestingstadje. Daar bezochten we de Ottomaanse markt, en het Skenderbeg-museum, en we verkenden het gebied om ditzelfde museum een beetje. In het busje op de terugweg troffen we een wegpiraat, die op gegeven moment reed zoals ik zou rijden als de dokter zei: ‘je hebt nog één dag te leven, hier zijn de sleutels van mijn Ferrari, wees er voorzichtig mee’.

We hadden in Krujë al een maaltijd op, maar die vulde wat mij betreft niet echt, en we aten tegen een uur of halftien nog een volwaardige maaltijd bij de plaatselijk Chinees. Ik kreeg een soepachtige hoofdmaaltijd die me niet heel enthousiast maakte. We liepen terug naar Blloku, gingen aan de whisky in de hoge luchtbar, dronken een pul bier in een hells angels-bar waar een man met een raar accent voorspelbare coverliedjes zong, en besloten de avond in een Latino-bar. De weg naar huis was lang en incidentloos.

Zondag vergunden we het ons uit te slapen. We begonnen de ochtend (of was het al middag), met een koffie in een bar waar de Albanese Weekend Millionairs aan stond, en verplaatsten ons van daaruit naar het nationaal museum. Te laat, zo bleek, want een kwartier eerder had het gebouw de deuren gesloten om pas op woensdag weer open te gaan. Na wat omzwervingen namen we de stoeltjeslift richting de hoogste berg, en aten daar – net als een dag eerder – een halvier-’s-Middags-maaltijd. Toffer was het gegeven dat we ’s avonds een openluchtbarbecue bezochten, en de dag afsloten met een potje pool. Inmiddels had ik een ouwe Albanees aangesproken om ons de volgende dag naar de grens te rijden, want we wilden het Macedonische monumentenstadje Ohrid bezoeken.

En zo gebeurde het dat we ’s ochtends vóór zevenen ons bed uit rolden en ik nog een keer de oude man – die alléén Albanees sprak – een telefoontje gaf. ‘Hier, uur acht, auto van jou, voorkant Tirana bank’, - zoiets moet ik gezegd hebben. We reden door hele mooie natuur en het was warm in de auto. Hij zette ons af bij de douane, en daar namen we een taxi, met een Duits-sprekende man die ons alles over Koning Zog vertelde wat we al wisten. Hij reed om omdat hij ons het stadje Stroega wilde laten zien, maar daar was niet veel aan. Om 11 uur stapten we uit in Ohrid.

Daar pinden we Macedonische denars, en dronken we terwijl het nog ochtend was bier. We bleven erg lang zitten, en besloten ons toen op te hijsen en richting de oude binnenstad te lopen. Ohrid is een stadje met 365 kloosters en kerken, en vrijwel vergeten door het massatoerisme, zo leerde een BBC-verslag dat ik al eens had gezien. Aan de 365 kwamen we nog niet, maar het was wel een intrigerend, mooi en volledig dood stadje. In de gids stond dat je er koran kon eten, een vis die alleen in het meer van Ohrid voorkomt. Dat werd onze missie in de laatste uren van het bezoek. Koran eten. We gingen in een restaurant zitten en vroegen of het beest hier bereid werd. Een kelner met een raar loopje bracht een nog onbereid exemplaar en zei: 2000 denar, een kilo koran. Dat vonden we teveel geld. Als je alle graatdragende passages uit de koran scheurt, houd je een vis over zo dun als de Donald Duck.

We gingen terug naar de grens met een vrij geestige taxichauffeur. Bij de grens stond de tekst ‘2011’ of ‘ZOLL’, door het lettertype konden we niet zien wat er precies bedoeld werd. We passeerden de grens lopend, en onze Albanese vriend stond klaar ons weer naar huis te brengen. Zijn rijgedrag was een stuk linker dan op de heenweg.

’s Avonds poolden we nog eens, en dronken we nog een laatste drankje in Blloku. Op dinsdag vertrok het drietal alweer. Ik liet ze nog de bieb zien, en we aten pannenkoeken, maar om 13.00 uur was ik weer alleen in Tirana.

woensdag 23 maart 2011

woensdag 2 maart 2011

Waarom ik daarom

De nacht van maandag op dinsdag bracht ik door in de nachtbus naar Skopje. Dat was aanvankelijk aangenaam, ik had mijn i-pod vol radio-interviews gezet, slingerde door Albanese dorpjes en bekeek werktuiglijk hoe het aantal geopende cafe's met voetbalkijkende mannen met het verstrijken van de uren afnam, hetgeen me een dwarsdoorsnede opleverde van wanneer het Albanese publieke leven eindigt (zo rond een uur of 12. Daarom houd ik van Albanie. Waarom ik daarom houd van Albanie, vertel ik zo).

Om half vier 's nachts schrikte ik op. Ik lag versuft op mijn zelfgecreeerde kussen (zoals bekend kan een winterjas in een trui wedijveren met ganzenveren in een goud-zijden omhulsel), toen de chauffeur riep TETOVO. Dat is een stad op 15 km van Skopje! En het was nog maar halfvier! Ik had ik mijn hoofd dat de bus om 8 uur zou aankomen.

Niemand wil om vier uur 's nachts alleen in een stad zijn. Niemand wil om vier uur 's nachts in een land zijn waar je net aankomt, geen bed hebt, de taal niet kent.. Enzovoort.

Opeens werd mijn comfort hersteld. Ik dacht: natuurlijk. Macedonie. Daar is het een uur later. Vijf uur is een heel ander verhaal dan vier uur. Om vier uur heb ik nog wel eens voor de ingang van het Kaatje gehangen, maar om vijf uur staan de eerste forensen al op. Ik ben gered.

Of niet? Ik begon te twijfelen. Hoe zat het nu met die tijdszones? Ik moest een klok zoeken, dan wist ik het. Ik bleef naar buiten turen en turen, en ik moet zeggen, ik zag heel veel dingen, maar geen klok.

En toen, in de verte, zowaar: een grote klok, op de zijkant van een loods, die precies op vijf uur stond! Hoera! Ik ga in een soort van ochtend arriveren! Ik hoef niet in een doos te slapen!

Maar het ronde object bleek bij nadere beschouwing geen klok, maar een geschilderd Mercedes-logo. Bummer.

Nee, Macedonie bleek gewoon dezelfde tijdzone als Albanie te hebben, en ik kwam (gelukkig treuzelde de chauffeur) iets na halfvijf aan.

De echte meevaller kwam toen pas, want we stapten uit voor een stationshal die open was. Het was er warm, en om vijf uur ging de koffiehoek en een kiosk open. Ik had alles weer zelf in de hand, het enige wat ik moest doen was een grote jongen zijn die tegen zichzelf zegt: verdomme, ik heb geen slaap nodig! Ik kocht een grote espresso en een National Geographic en vermaakte me prima.

Die dag zelf was ook best nuttig. Ik heb de stad doorgesjouwd, en veel contacten gelegd (als er tijdsdruk op staat, gaat dat een stuk beter). Daarom heb ik vandaag veel interviews gehad en legio aanknopingspunten gevonden voor mijn onderzoek.

Skopje is een mooiere stad dan Tirana. Het heeft een mooi historisch centrum, een geweldige bazaar, helemaal leuk. Het stomme is alleen dat Skopje dood is. De gebouwen lijken in veel straten binnenstebuiten te staan, met de achterkant naar de straat toe. Heel bevreemdend, maar nergens (behoudens de markt) zijn leuke winkeltjes, er zijn amper koffiebars, cafe's, restaurantjes, enz. Dat is wel een cultuurshock na Tirana, waar oneindig wordt gekoffieleut, en legio restaurantjes zichtbaar zijn.

Dat is een scheidslijn in Europa die nog niet in kaart is gebracht. In Spanje kun je in ieder dorp doordeweeks tot 12 uur terecht in een cafe. In Nederland ook. In Albanie ook. In Frankrijk dan weer niet, in Macedonie vermoedelijk ook niet, en naar ik gehoord heb van een groep Belgen die ik hier sprak: in Kroatie ook niet.

Ik houd wel van landen waar cafe's huiskamers worden. En dat is waarom ik daarom blij ben dat ik in Tirana leef, en niet in Skopje.

maandag 28 februari 2011

Shkurt

Februari nadert zijn einde. Ik wed dat jullie niet weten dat het Albanese woord voor februari hetzelfde is als het Albanese woord voor kort: ‘shkurt’. Dan weten jullie het nu.

In mijn vorige logs zal het geleken hebben alsof ik van het ene naar het andere sociale contact hopte, maar dat is nu een beetje over. Eigenlijk zijn alle eindjes doodgelopen: iedereen met wie ik het kon vinden is het land weer uit, en het contact met het hostelpersoneel heeft een status van ‘niet meer te reanimeren’ bereikt. Dus de afgelopen week ben ik voornamelijk alleen geweest, en heb ik weer wat nieuwe interviews afgelegd enzovoort.

Vanavond pak ik de nachtbus naar Skopje en donderdag of vrijdag kom ik terug. Daarna kom ik weer met een log die wat minder shkurt is.

maandag 21 februari 2011

Bijbespreking

Goed, tijd voor een bijbespreking. Ik ga door op de chronologische toer, want die beviel me wel. Eens kijken. Vorige week maandag, direct nadat ik mijn laatste log op de bus deed, klopte mijn huisbaas opnieuw aan. Hij wilde met me naar de notaris voor een huurcontract. Fijn dan, ik vond het al zo verdacht dat hij aanvankelijk niet eens mijn paspoort wilde zien – op deze manier hadden we tenminste enige wederzijdse rechtszekerheid. De notaris deed me in alles aan een docent in Spanje denken (zijn kalme, zelfgecreëerde zweem van spottende autoriteit), terwijl mijn huisbaas me al steeds aan een Barcelonase huisgenoot deed denken. ‘There are twelve people in the world, the rest is paste’, zo zong The Fall al. Bij de notaris werd hels luide klassieke muziek gedraaid. André Rieu-achtig. Steeds als ik mijn huisbaas aankeek, begon hij een mal dansje te doen. Ik keek hem maar niet meer aan. De notaris zei: ‘unfortunately, I have to live in this’ (in het gedecideerde kijk-mij-eens-Engels-spreken-Engels dat ik nog van mijn Spaanse docent kende (alsof hij niet over zijn eigen muziek ging)).

Dinsdag ging ik naar het Europees kantoor en filmde ik een man die een vreemde doedelzak speelde. Alles wat ik nog meer wilde opschrijven over dinsdag vermengt zich thans in mijn hoofd met de woensdag en de donderdag. Dat is gunstig, want anders had ik jullie met nog meer details bestookt. Woensdagavond ging ik met drie Italiaanse meisjes naar een post-moderne dansvoorstelling. Alsof ik van post-moderne dansvoorstellingen houd, maar hé, je moet iets om onder de mensen te blijven. (Albanese kunstacademici (de dansers op het podium dus), hebben net zo'n vieze obsessies als de onze. Dat is alles wat ik ga zeggen over de post-moderne dansvoorstelling).

Inmiddels had ik al ettelijke ettelijke universiteiten, onderzoeksbureau’s, kranten enz. bezocht en – vooral – gézocht. Albanië doet niet aan huisnummers. Als een gebouw dat je zoekt in een straat van enkele kilometers gevestigd is, ben je verloren. (Ik ga denk ik nauwelijks genoeg tijd hebben hier, hoewel 6 mei nu nog zo ver weg lijkt. In interviews regelen, bijlezen, interviews voorbereiden, bijlezen, interviews houden, bijlezen, interviews uitwerken x1000 zit heel wat uurtjes. Daarbij moet ik vóór 1 april nog een vak halen). Afijn, donderdagavond heb ik samen met een Spaans meisje (hoera, eindelijk weer Spaans praten), en de al eerder aangehaalde David de Kosovaarse onafhankelijkheidsdag gevierd, want dat moet ook gebeuren. We aten qofte, dat zijn goddelijke Albanese worstjes, bij een heel huiselijk echtpaar dat een restaurant hield. Iedereen had het over de protesten van vrijdag.

Die vrijdag liep ik ’s ochtends naar mijn hostel van weleer omdat ik afscheid ging nemen van d’n Amerikaan. Hij had twee Australische meisjes opgesnord, die bezig waren naar de Noordkaap te fietsen (ongelogen). Gevierens dronken we koffie in een bibliotheek/koffiehuis – een goede combinatie moest ik zeggen. Daar liet ik David achter, en samen met de Australiërs, die journalistes bleken te zijn, ging ik – nerveus als ik was (dit werd toch mijn land) – naar de protesten kijken. Daar heb ik een filmpje van. (De protesten verliepen trouwens rustig, en waren op zichzelf niet spectaculair, maar de politiek blijft gespannen en gevoelig in dit land)

Zaterdag, wat ook alweer zaterdag? Oja, het was mooi weer en ik las artikelen. ’s Avonds deed ik niks en ik geloof niet dat ik die dag iemand gesproken heb. Gisteren had ik afgesproken met een journalist in een koffiehuis; enorm sympathieke gast aan wie ik gedurende mijn onderzoek nog wel wat kan hebben. De dag van vandaag ten slotte, besloot ik te reserveren om eindelijk, voor het eerst sinds arriveren, Tirana maar eens te verlaten. Dat was een voltreffer, want vandaag bleek de grootste rotte zeikregendag in twee weken. Maar toch, ik ging ’s ochtends naar Durrës, en ’s middags naar (het heel mooie) Krujë. Dat laatste stadje had een briljante markt, half gesloten door de regen, maar nog steeds één der beste markten die ik ooit had gezien. Ik kocht er wat toffe parafernalia, twee snuisterijen die zelfs in Albanië moeilijk te vinden zijn: een Hoxha-mok en een ingelijst portretje van Majoor Thomson uit 1913. Voor die laatste wilde ik wel 1000 Lek neerleggen, en zo geschiedde.

Toen ik thuiskwam viel de stroom uit. Was niet erg, ik heb zojuist in een bar wat artikelen zitten lezen, maar toch denk ik dat ik iedere dag wel geconfronteerd wordt met het feit dat ik in het armste land van Europa leef. Bijvoorbeeld wanneer er na negen uur ’s avonds geen water uit de kraan komt. Of toen mijn douchekop ontplofte en ik voor loodgieter moest spelen (ik hè, die nog geen bandje kan plakken, maar mijn huisbaas zat in Dubrovnik deze week). Armoede is hier viezer dan bij ons. Arme ouders die met kleine kinderen op straat slapen zijn meer dan incidenteel waar te nemen. De Albanese Suburbia is al helemaal een ramp: vies, vies en chaotisch. Nee, ik woon óók weer niet in Luilekkerland. Ik ben benieuwd hoeveel nog van mijn aanpassingsvermogen gevraagd wordt.

maandag 14 februari 2011

En Erik, al begonnen?

Ehm nou..

Het zijn gekke dagen, gekke dagen. Het is pas sinds vandaag (of eigenlijk pas sinds een uur) dat ik min of meer gesettled ben in een huis met internet, warm water en wat dan ook, dus maar even meteen mijn tweede log publiceren. Waar te beginnen? Maar bij woensdagavond dan, want sedertdien had ik niks meer laten horen op mijn log. Die avond dronk ik Albanese wijn met Malvina en Scott (respectievelijk de waardin van het hostel, en een Newcastler die vrijwillig in Tirana woont). Wat later ging ik met Scott naar Albanië – Slovenië, een interland die toevallig die avond plaatsvond. We aten zonnebloempitten. Ik had nog nooit een interland gezien.

Donderdag was het geweldig weer en bezocht ik het Albanese Rijksmuseum. ’s Avonds kwam er een nieuwe gast in het hostel, David. Ik kreeg allereerst de indruk van een luie corpulente Amerikaan, maar gaandeweg kwam ik erachter dat hij toch wel heel toffe dingen gedaan had. Hij was op zijn twintigste naar Korea getrokken en werd daar – heus waar – volkszanger (bewijs op jijbuis - spoel door naar 0:47). Ook was hij journalist in Afghanistan en cafehouder in Beiroet. Verder was hij een Poolse Jood die nu in Keulen woonde. David en Malvina waren mijn Tirana-matties van de eerste week.

Vrijdags zeulde ik de hele dag met Malvina door Tirana om een appartement te zoeken. Dit deed Malvina geheel belangeloos, en – gebiedt de eerlijkheid te zeggen – ook geheel vruchteloos. Huizen zoeken vind ik iets heel frustrerends. Je weet nooit wanneer je je knollen voor citroenen laat verkopen. We moesten onverrichter zake afdruipen. ’s Avonds was het leuker. Malvina, David, drie West-Vlaamse gasten die we gevonden hadden en ik gingen naar een relaxte bar met bankstellen. We dronken raki, aten zonnebloempitten en er werden gedichten voorgedragen. Ik verstond zowaar de zin ‘Çfare është dora ime?’ (‘wat is mijn hand?’), en complimenteerde de dichter met zijn soort van diepgang. Hij gaf me zijn bundel. Wat later schoof ik aan achter de DJ-plek en bepaalde voor de rest van de avond de muziek.

Zaterdag moest het dan toch gebeuren, qua huisvesting. Die dag verscheen de nieuwe Çelesi, dat betekent ‘Sleutel’- de centrale huisvestingskrant van Tirana. Ik wachtte lang op Malvina, maar die lag nog te pitten. Even later raakte ik in gesprek met Ilir, de grote baas van het hostel. Hij vertelde dat hij een Nederlandse vrouw had die ook in Tirana woonde, en een groupie van Ernst en Bobbie was. Zodra deze op tournee waren - vier keer per jaar – trok ze naar Nederland. Ilir ging één keer per jaar naar Nederland, met de auto, want hij had vliegangst. Hoe dan ook, hij wilde me wel helpen met bellen. Eerst belde we naar een huisje op Boulevard Koning Zog I, maar die was al vergeven. Na nog wat andere pogingen, mocht ik uiteindelijk komen kijken naar een bovenverdieping in een flat aan de Rruge Kavajës, en dat werd ‘m.

’s Avonds ging ik het vinden van mijn huis dan maar weer vieren met David en Malvina. Uitgaan in Tirana is tof, beswel tof. In Nederland heb ik nog nooit She’s Lost Control van Joy Division gehoord tijdens het uitgaan, om maar wat te noemen. In een andere club was een coole live-band, met een moddervalse zanger die veel won met zijn charisma. In die club verloren we Malvina, en in de volgende club raakte ik David kwijt. Sindsdien heb ik beiden niet meer gezien, maar David komt donderdag weer even terug in Tirana, en bij het hostel mag ik altijd aankloppen voor een kop thee of wijn, is mij toegefluisterd.

Zondag was een verloren dag. Ik sliep uit en ’s avonds ging ik uit eten. Als je voor 700 lek al een prima hoofdgerecht + bier + bijgerecht kan krijgen, wordt de stimulans om te gaan koken wel erg gering. Zéker als je je bedenkt dat supermarkten as we know them in Tirana eigenlijk niet bestaan – je hebt enkel wat vrij dure vierentwintiguurwinkels. Het alternatief is om markten af te struinen, dan kost voedsel écht geen stuiver, maar dat is arbeidsintensief.

Vandaag had ook niet de X-factor, omdat ik op internet moest wachten. We hadden afgesproken dat mijn huisbaas ’s ochtends zou langskomen voor de modem, maar hij klopte pas om vier uur aan. Toen toonde hij zich wel vriendelijk enz. Hij nam me mee naar het huis van zijn vader en we dronken koffie. Met oude mensen heb ik de leukste conversaties, want die kunnen alleen Albanees. Ik zou de steekwoordengesprekken die ik met hen heb wel eens ondertiteld willen zien.

Afijn, ik heb mijn plek hier. Mooi appartement, mooi uitzicht, alles voor mekaar. Morgen kan ik écht met mijn onderzoek beginnen.

woensdag 9 februari 2011

Në Shqipëria

Ik zit in Albanie.

Ik kwam er met een klein propellervliegtuigje vanuit Boedapest, die rammelde als de ouwe Bauknecht-wasmachine die mijn oma tot 1996 in haar huurhuis had staan. Het Albanese berglandschap oogde ruig. De aankomst op het vliegveld verliep zowaar soepel. Binnen tien minuten zat ik met mijn bepakking in de taxi van een tandeloze chauffeur die me een waardevol inzicht gaf in de Albanese verkeersregels: er zijn geen verkeersregels. Als je een gat ziet, duik je erin, ook als dat gat zich op de andere weghelft bevindt of als een auto aan de rechterkant een metertje vijftig openlaat. Oversteken is helemaal een krachttoer. Groen kan ook rood betekenen. Geduld en geloof in God is aan te raden, twee dingen die ik eigenlijk niet bezit.

Het hostel is erg huiselijk. Ik kreeg er bier uit een mok en er lag een kat op mijn kamer. Je kan er zelf koken. Des avonds (Nederlandse leestekens krijg ik niet op dit toetsenbord) toonde een meisje dat er werkt me het Albanese Kaatje (qua muziek en sfeer, niet qua prijzen. Bier is er 1,10). Die uitgaanswijk, Blloku, is best tof. Albanezen onderschatten hun land, want naar dat type barretje heb ik in Barcelona erg lang moeten zoeken.

Inmiddels was ik al even door het centrum gelopen (dat was met zonsondergang), maar dat maakte me nog niet wild. Het was eerder bevreemdend. Ik had het idee dat ik beter niemand kon aankijken, er hing niet veel sfeer - ik kon er de vinger niet op leggen. Het was alsof ik rondliep als een cameraman in 1900: iedereen kijkt naar de camera, terwijl de camera er eigenlijk stond om naar iedereen te kijken. Wie het Barcelona 1908-filmpje heeft gezien weet wel wat ik bedoel.

’s Avonds (hee, nou lukt-ie wel) had ik even een dipje. Heel onbenullig. De kat had de kamer onderpiest en een malle Chinees (de enige andere gast in het hostel – verder nog helemaal geen toeristen gezien) reageerde daar buitenproportioneel op. Ik rook of zag eigenlijk niks, maar toen ik een uur op bed lag, af en toe een walm stank op me af voelde komen, het bitterkoud was, ik al haast 20 uur niet geslapen had en ik meende dat ik op mijn eerste dag al ziek begon te worden, dacht ik: oei.

Ik werd erg vroeg wakker maar voelde me wel uitgeslapen. Dat was vandaag. En eigenlijk was vandaag een prima dagje. Ik heb inmiddels ook de leukere plekken van de stad gezien, er is heel veel markt, heel veel rare howtobearetronaut-achtige hoekjes, koffie kost 0,65e op het centrale plein en 0,30e als je twee straatjes verder loopt, en langzaamaan begin ik de stad een beetje te begrijpen. De mensen zijn eigenlijk best benaderbaar en ze houden zich bezig met geinige tijdsbestedingen. Volwassen mannen spelen domino op straat, op tafeltjes of omgekeerde dozen, en andere volwassen mannen staan er dan joelend omheen. Andere schaken, of spelen het molenspel op een zelfgetekend bord en met kiezelstenen.

Een raar ding is de pyramide. Op foto’s vond ik hem al nikserig, maar in het echt is het veruit het lelijkste monument dat ik ooit had gezien. Ik denk dat hij op de lijst voor de sloop staat, maar het schijnt dat Albanezen hem niet weg willen hebben. Het enige coole wat ik vaststelde is dat je er stijl tegenaan kan lopen, hetgeen verboden is, maar wel een aardig uitzicht oplevert.

Per saldo: ik voel me goed hier, en ik ga nog een boel van deze stad en naburige steden zien. Ik ben wel erg benieuwd waar ik ga wonen. Ik heb een kameradvertentieblad gekocht, en ik hoop dat iemand van het hostel me wil helpen met rondbellen. Vanavond voetbalt Albanie tegen Slovenie. Voor 200 lek (1,30e) heb je al een staplaats. Maar ik ga me eerst maar even op het huis richten.

Gëzuar.

Post scriptum: voor www.albfact.nl zal ik wat filmpjes maken die tzt op zullen duiken. Voor wie me echt in de gaten wil houden.

zondag 16 januari 2011

Sino-Albanië



Op de vooravond van mijn zusters vertrek naar Stockholm (morgenavond), zet ik mijn weblog langzaamaan in het teken van mijn eigen ophandezijnde missie naar – u weet – Albanië.

Nu zul je Albanië misschien niet kennen als het meest groovy staatje van het Avondland, maar hun cultuur en geschiedenis is interessanter en gelaagder dan je zou denken. Het heeft deze eeuw in een absolute achtbaan van invloedsferen gezeten – achtereenvolgens als onderdeel van het Ottomaanse rijk, onafhankelijk koninkrijk onder de excentrieke Koning Zog, Italiaanse jachttrofee in de 2e WO, Warschaupact-landje in de jaren '50, satellietstaat van Mao in de jaren '60-'72, naar uiteindelijk een compleet afgesloten en afgezonderd land tot ongeeveer 1990. Gedurende dat tijdperk was het land zelfs zo geïsoleerd, dat er geen moderne parallel voor bestaat (zelfs Noord Korea praat nog met China en met schimmige Islamregimes).

De laatste twintig jaar is Albanië uit zijn isolement geklommen, maar het land is nog steeds bijzonder onderbelicht, authentiek en markant. Ik hoop dit de komende tijd onder meer via dit kanaal over te brengen.

Deze log ga ik in op een intigrerende episode uit de moderne Albanese geschiedenis: hun relatie met China. Albanië is de enige Europese cliënt geweest die Mao uit de Russische invloedssfeer losgeweekt heeft. China nam deze betrekkingen uiterst serieus, dit bleek uit hun woorden die nu in het Engels op internet zwerven:

Although our two countries are
thousands of miles apart, we are closely linked by our common
ideas, common cause and common struggle.
[..]
In the struggles to oppose imperialism, our two people,
will forever inspire and support each other, maintain
close cooperation and march forward hand in hand. The fraternal
and militant friendship between our two peoples which is as close
as the blood brothers can withstand all kinds of tests and will
definitely consolidate and flourish with each passing day

én uit hun daden:

Dankzij de Chinese voedselschenkingen wisten de Albanezen niet eens wat rantsoenering was, terwijl de Chinezen zelf met tientallen miljoenen stierven. [...] - 'De Chinezen gaven ons alles; als we iets nodig hadden vroegen we het gewoon aan de Chinezen.'


Toen in 1970 het Albanese basketbalteam China bezocht, waren velen van hen 'to excited to sleep and talked deep into the night: 'We love Chairman Mao as we love Comrade Enver Hoxha', they said.' Inmiddels had Albanees president Hoxha ruzie geschopt met Rusland en Joegoslavië. Een citaat van Hoxha over Rusland:

Ze denken dat ze Albanië gemakkelijk de nek om kunnen draaien. Maar ze hebben zich misrekend, omdat ze te maken hebben met een massieve onneembare vesting, heldhaftig verdedigd door een kloek volk en partij. Zij die poogden Albanië een hak te zetten hebben hun eigen graf gegraven.


En over Joegoslavië:

Het duivelszaad is in hun midden, ze hebben het gezaaid en grootgebracht met hun eigen handen, dus laat ze verblijven in wat ze schiepen


Daarbij betichtte Hoxha deze landen ervan het communisme niet op de echte pure manier te bedrijven. Opvallenderwijs leek hij dit nog oprecht te menen ook, want toen (oerkapitalist) Richard Nixon in 1972 China mocht bezoeken, was Hoxha's liefde voor China snel bekoeld. In weerwil van alles wat eigenbelang zou heten, koos Hoxha voor 'het pure communisme', fulmineerde over het verraad van China, en liet zijn land achter in volledige isolatie. Een zeldzaam consequente beslissing met harde gevolgen, van een treurig en zeldzaam ideologisch man.

zaterdag 8 januari 2011

Wat post-punk-/wave-aanraders..

Weet je wat ik eens ga doen? Ik ga eens een vijftal obscure jaren '80-nummers onder de aandacht brengen. Goede wijn behoeft geen krans, zou je zeggen, maar in de wereld der post-punk ligt dat wat genuanceerder.

Virgin Prunes - Caucasian Walk


Trappe ik af met één van de meest opzwepende en gestoorde nummers die ik ken. Gedragen door een compleet overstuur gitaartje, en gefulmineerd met een duivelse urgentie. Het refrein is het vetst:

Like a cwwwrazy singer in a band that's lost the words (x4)

Met de tweede zanger daar haaks op:

CAUCASIAN WALK! CAUCASIAN WALK

Misschien voor sommigen over de irritatiegrens, maar ik kan hem niet zonder brede grijns luisteren.

Violent Femmes - Add It Up


Heel sympathiek bandje, met achteloze instrumentatie en erg directe teksten. Op het kinderachtige af haast, maar de manier waarop het nummer naar het einde toe in elkaar valt is toch wel onweerstaanbaar.

Sad Lovers And Giants - Colourless Dream


Héél héél eighties. En heel obscuur. Voor minder doen we het niet vandaag.

Soft Cell - Sex Dwarf


Nee, Sex Dwarf van Soft Cell komt vast niet voor in de boeken van de wave-goeroes. Maar het is óók jaren '80, een stiekem cool in al zijn gayheid. De oorspronkelijke clip is trouwens ziek en bah (en heb ik niet met fatsoenlijke geluidskwaliteit kunnen vinden).

Scars - Obsessions


Ik had al eens een lans gebroken voor een ander lied van deze Schotse groep met maar één album. Check in ieder geval vanaf 3:28, als het nummer nota bene al afgelopen lijkt. Ik kan geen drie nummers aanwijzen met zo ene climax, en dan niet op de standaard-we-worden-steeds-gruiziger-manier, maar juist heel helder en funky, en dan toch weer hysterisch en gestoord - nou ja, in ieder geval tóf.