zondag 17 april 2011

Bliksemtrip Kosovo

De bus naar Pristina vertrok om zes uur ’s ochtends, aan zowat de andere kant van Tirana, waardoor ik vroeg mijn bed uitmoest, maar tegelijk ook vroeg in Kosovo aankwam. De weg was merkbaar slechter over de landsgrens. De bus moest regelmatig stoppen voor ofwel een kudde schapen, ofwel een wagen van de KFOR. Ik merkte dat ik wéér in een ander land was.

Die nacht verbleef ik in een gasthuis, waar een kippige kromme oude man me naar binnen liet en op incoherente wijze het stadsplan uitlegde. Hij praatte Engels tegen me, en daarna even Albanees met een jongere vrouw die waarschijnlijk zijn dochter was, en ik merkte dat het Gegisch en Toskisch, de twee Albanese dialecten, helemaal niet zover uit elkaar lagen als me was voorgehouden. Ik hoorde veel uitdrukkingen die ik in Tirana ook hoorde, met een slechts licht afwijkende tongval uitgesproken.

De douche was vies en half kapot, dus besloot ik van mijn voornemen eerst te gaan douchen af te zien, en direct een ander plan te verwezenlijken: de bieb bezoeken. In Tirana was me verteld dat dit de beste bibliotheek van de Albanese gebieden was, en al was het gebouw inderdaad mooi, de inhoud viel me tegen. Ik liep onverrichter zake naar buiten. Een eindje achter de bieb was een leeg veldje, waar een Servisch- Orthodoxe kerk stond. Een Kosovaar met wie ik in gesprek geraakt was, zei dat dit in Pristina ‘de politieke kerk’ werd genoemd, want in de Kosovaarse hoofdstad heb je helemaal geen Serven.

Het was inderdaad een apart gezicht: een mooi gebouw, van binnen helemaal leeg, één en al façade, door prikkeldraad omgeven. Ik liep er omheen (inmiddels weer in m’n eentje) om foto’s te maken. Toen ik heel dichtbij de achteringang kwam, merkte ik dat ik vastzat met mijn trui in het prikkeldraad. Tegelijk hoorde ik gehijg/blaf: de plaatselijke zwerfhonden waren minder gecharmeerd van mijn nieuwsgierigheid. Ze waren nog vrij ver, maar kwamen sluipend op me af, en ze zagen er niet uit of ze argumenten wilden uitwisselen. Uit hun bekken liep kwijl en hun ogen stonden boos. Geholpen door enig geluk kreeg ik mijn trui los, maar de honden waren veel sneller dan ik, dat had ik al gezien. Ik besloot te kiezen voor de rustige methode: behoedzaam achteruit lopen. Als ik ze één voor één rustig in de ogen keek, merkte ik, hield ik ze op afstand (Coen noemde dit de King Boo-methode, en inderdaad, die werkte).

Goed, dacht ik, genoeg indianenavonturen – we gaan het stadscentrum in. Je kon zien dat ze hun best hadden gedaan dit stadje de allure van een hoofdstad te geven. Er waren brede boulevards, alles was vrij nieuw, en overal – op t-shirts, posters, petjes, enz. - waren teksten zichtbaar als ‘Dank je Amerika’, ‘we love Bill Clinton’ of ‘kom naar de wij-houden-van-de-NAVO-benefietwedstrijd’.

Wat ik aardig vind om te doen als ik in een nieuwe stad ben, is te kijken hoe die stad opstaat. Daarom ging ik zelf vroeg naar bed (ik was ook moe), en zette de wekker rond zessen. Ik liep naar het centrum, de volgende ochtend (een best eind), kocht een internationale krant en een grote koffie (die had ik al maanden niet op, Tirana heeft alleen espresso en cappuccino), en keek in een hoge bar hoe mannen in pakken naar allerlei NGO- en regeringsgebouwen snelden. Ga ik later ook snel lopen in een stijf pak op een vroege ochtend in een verre stad? Wie zal het zeggen.

Niet dat Kosovaren per se zo’n moderne mensen zijn. M.n. de markt ademde een sfeer van oude lokaalheid uit. Meer witte fez-achtige petjes dan in Tirana. Ietsje traditioneler allemaal misschien. En je kunt ook duidelijk zien dat de oorlog er wonden heeft achtergelaten, aan monumenten, aan foto’s die overal hangen. Ik ging ’s avonds alweer terug, en was er eigenlijk te kort om de stad écht te begrijpen, maar deze bizarre mix tussen lokaalheid en internationale statebuilding, vermengd met de laatste sporen van regionale stribbeling, maakte het bliksembezoek de inspanning waard.

[N.b., wie een aantal uren nadat ik deze log plaatste mijn filmkanaal bekijkt, vindt er filmpjes van Berat & Pristina. Tot uw dienst]

zaterdag 9 april 2011

Weekeindetrip #x

In aanmerking genomen dat ik gisteren uit Pristina, Kosovo ben teruggekomen, schrijf ik behoorlijk achter de feiten aan, maar ik zou toch nog graag een verslag doen van mijn tocht naar Berat. We hebben het hier over een stad tussen Tirana en de Griekse grens, behorend tot de grootste en allermooiste steden van Albanië. Ik nam de lijnbus op zondag om een uur of halfzeven ’s ochtends – oorspronkelijk was ik van plan naar Gjirokastër te reizen, maar die Gjirokopter deed er liefst zeven uur over.

Dus ging ik naar Berat. De weg was verrot, en de vrij grote bus zat nog niet halfvol. Het was al tegen twaalven toen ik aankwam. Vanuit de bus zag ik al dat het een mooi verblijf zou worden. Het stadje strekte zich uit over twee heuvels die door een rivier in het dal doorsneden woeden. De huisjes waren fraai en witgepleisterd, de steegjes waren smal en op de top van de dichtstbebouwde heuvel lag een fort, waarbinnen de oude dorpskern was gevestigd. Het was rustig en gemoedelijk daarboven, de huizen zagen er nog ouder uit dan beneden, en het was er heel aardig zwerven: er bevonden zich resten van kerkjes, een oud wachttorentje dat ik zonder restrictie kon beklimmen, een ondergrondse zuilengang die niet eens aangegeven was en één totaal afgebladderd cafétje. De ouwe mannetjes die er zaten vonden het aardig een buitenlander te zien die een (heul klein) beetje Albanees spreekt, en bestookten me met oneindig veel vragen, terwijl ik Turkse koffie kreeg (een enorme ransbak) en raki (die ze maar bleven bijvullen).

Toen ik wegliep voelde ik me aangeschoten en hongerig. Ik stapte een restaurantje binnen, en zonder dat me een menukaart werd voorgelegd zei de uitbater: ‘je krijgt een traditioneel gerecht uit de regio’. Hij gaf me ook nog een grote pul bier zonder dat ik erom vroeg. Het eten was wel lekker, maar de hoeveelheid was zo enorm dat ik op driekwart al absoluut vol zat – en toen gaf hij me ook nog een taart. Waggelend van raki, bier en teveel eten daalde ik de heuvel af.

Om tot enige nuchterheid te komen bestelde ik een thee bij een bar bij het centrale plein, en raakte er in gesprek met een dikke Albanees die prima Engels sprak. Hij zei dat Berat een leuke uitgaansstad is, maar dat alleen de mannen uitgaan. Vrouwen zul je er niet in cafés aantreffen; dat kan alleen in zedeloos Tirana.

Vervoer is hier, zo leerde ik zondag opnieuw, je reinste improvisatie. Busstations zijn er niet, de 'minibussen' ('furgons') zijn in deplorabele staat en van busschema’s heeft al helemaal nooit iemand gehoord. Om zes uur wilde ik de bus naar huis nemen. Ik klampte een bestuurder aan en riep: ‘naar Tirana?’. ‘Nee’. En de volgende ging ook niet naar de hoofdstad, en die daarna ook niet. De dikke Albanees kwam inmiddels het plein opgelopen en zei dat er na drieën geen bussen meer naar de hoofdstad reizen. Mooi dan. Ik kon een taxi pakken, maar die vroegen me rond de vijftig euro. Ik nam me voor dat ik maximaal 3000 Lek (22 euro) zou betalen om thuis te komen, en ging met dit bod naar iedere taxichaffeur op het plein. Één van de laatste zei dat hij me naar Lushnje kon brengen, een stad verderop, en dat hij me daar op de bus naar Tirana kon zetten. ‘Weet je dat zeker?', vroeg ik. ‘Ja.’

Onderweg kloeg hij over de EU, Edi Rama, Berisha, de slechte staat van de wegen, zelfverrijking en corruptie, en vast over nog meer, maar mijn Albanees is ook niet altijd toereikend. Prompt stopte hij bij een stoffig zandveld, en hij zei dat ik eruit moest. Ik zei dat dat prima was, maar dat ik hem pas betaalde als hij me op een bus naar Tirana gezet had. We wachtten heel lang, en er kwam amper een voertuig voorbij – en geen enkele bus. Het was al vrijwel donker toen er een busje naar Durres voorbij kwam. De chaffeur van dat stuk schroot zei: ‘erin! erin!’ Het busje zat helemaal vol, en ik zou achterin de kofferruimte moeten staan. De taxichauffeur vond het geen goed idee, en ik zag het ook niet zitten. ‘Er gaan geen bussen naar Tirana meer’, zei de Durres-man, ‘ga nu mee, dan haal je de laatste trein naar Tirana nog’. De Beratse taxichauffeur begon ook te twijfelen, ik eerlijk gezegd zelf ook, maar ik telde tegelijk mijn knopen: de wegen zijn slecht en onverlicht, er wordt hard gereden, en de busjes zijn berekend op hoogstens zes man; ik zou er in het beste geval rondstuiteren als het balletje van Pong. Kortom, ik besloot te volharden in mijn standpunt. Ik probeerde de taxichauffeur uit te leggen dat hij me beloofd had dat ik in Tirana zou komen, en dat hij daar dan ook maar voor moest zorgen.

De zonder mij ook al véél te volle Durres-bus reed sputterend weg, en niet lang daarna kwam zowaar een busje naar Tirana voorbij. We zwaaiden met onze onderbroek en hemden – nou ja, niet letterlijk, maar ik probeerde natuurlijk wel de aandacht trekken alsof ik van een onbewoond eiland gered moest worden (wat in zekere zin ook het geval was). Dat lukte. De bus was krakkemikkig, maar had comfortabele stoelen, en om halftien was ik weer in Tirana.

Goed, de laatste twee dagen was ik dus in Kosovo. Volgende week heb ik iedere dag een interview met een (steeds een andere natuurlijk) docent Engels, moet ik een werkstuk inleveren voor Nijmegen, en ga ik des weekeindes met een Albanese student politieke filosofie met wie ik wel eens voetbalwedstrijden kijk, naar zijn geboortestad Vlore. Die week erop breng ik door in de grensvallei bij Peshkopi, en die week dáárna knoop ik de laatste eindjes aan elkaar, vier ik koninginnendag op de ambassade, en als het gesternte gunstig is ga ik het laatste weekend dan nog naar Theth. Dan is het alweer mei en kom ik op één of andere manier naar huis.

maandag 4 april 2011

Zuid-Oost Albanië: Korça

Oja, ik had al een tijdje een blog klaarliggen die ik nog moest publiceren. Dit zijn m'n avonturen van 25, 26 en 27 maart.

Dit weekeinde bracht ik door in Korça, Zuid-Oost Albanië. Vrijdag nam ik om zes uur ’s ochtends de extreem langzame en goedkope trein naar Podragec, waar ik me voor zeven trage uren mocht vergapen aan het heel mooie landschap, gesluierde oudjes met ezeltjes die vrolijk naar de inzittenden zwaaiden en visverkopers die de trein op en af sprongen. Het was heel pittoresk en heel bijzonder. Rechts in de index een clip van zulks, voor wie het nog niet wist.

In Pogradec werd ik meteen naar de juiste bus gedirigeerd. Een dertigtal kilometers hobbelden we door de bergen, tot ik aankwam bij de centrale markt van Korça, waar kooplui net hun waar aan het opruimen waren. Volgens mijn reisgidsje zou ergens in die markt een goedkoop hotel zijn, in een oud en authentiek Ottomaans huis. Ik had alleen de naam van dit verblijf, en pas de derde persoon die ik aansprak had er ooit van gehoord. Deze bracht me naar een klein binnenplein en riep naar boven of er plek was. Was er niet, het hotel was dicht. 'Alleen het grote hotel aan het centrale plein is op dit moment open', zei een koffiedrinkende vrouw. Ik vreesde even dat deze trip mijn budget nu ruim ging overschrijden, maar ik kon een aardige prijs met de herbergier beklinken.

De volgende ochtend was er nog geen ontbijt toen ik opstond en liep ik naar de markt die net opgezet werd. Ik dronk ergens een koffie, en ging daarna terug naar het hotel om te ontbijten. Het was nog steeds vroeg, maar het zou niet lang duren voor de musea die in het toeristengidsje stonden op gingen. Ik keek met name uit naar het onderwijsmuseum, één van mijn redenen om naar Korça af te reizen. Maar eerst ging ik kijken naar de persoonlijke verzameling snuisterijen van een oude man die rond de oorlog door Azië had gereisd. De man die me rondleidde sprak alleen Frans, en wel ongeveer evengoed als ik (ergo, niet zo best). Hij was blij dat een toerist de weg naar zijn tentoonstelling gevonden had, maar toen hij me naar zijn zalen bracht bleek het licht kapot, zodat hij op een gegeven moment stond te vertellen wat er in bepaalde ruimtes stond, terwijl ik naar het aardedonker gat van de deurpost keek.

Bij het onderwijsmuseum moest ik meelopen met een groep Albanezen, en de gids sprak Albanees, dus ook in dit museum was ik van één der zintuigen verstoken. Niettemin had het gebouw een interessante collectie. Ik vroeg de eigenaar of er leraren in Korça waren die Engels spraken, en die ik kon interviewen. Hij belde een vriend die een vrouw voor me belde, maar daar stokte de keten. Daarop besloot ik maar de taxi te pakken naar Mborje, een heel klein gehuchtje op een berg bóven de rook van Korca waar, volgens de reisgids die soms wel op het jongewoudlopershandboek lijkt, een mooi beschilderde kerk zou zijn. Het was inderdaad wel aardig. Toen ik op een terras ging zitten, hoorde ik mensen roepen, 'Amerikan! Amerikan!'. Ze herkenden me kennelijk meteen als Westerling, en een Westerling moet wel een Amerikaan zijn, redeneerden ze.

Toen ik een tijd later weer bij de kathedraal van Korça stond, zag ik dat het nog steeds ochtend was. En dat terwijl ik tegen de waard (bestaat er een niet-archaïsch woord voor dat beroep?) had gezegd dat ik nog een nacht in het hotel bleef, omdat ik zoveel plannen had. Wat moest ik nu nog allemaal doen deze middag? Op het busplein keek ik of er een taxibusje naar één der omliggende dorpen ging, en zo ja, of die 's avonds dan weer terugging. Dat was niet echt het geval, maar ik raakte in gesprek met een man die me wel naar Voskopoja wilde brengen, een aardig stadje op een bergtop. Ooit moeten daar 24 kerken gestaan hebben, maar er zijn er inmiddels nog maar vijf over. We reden er heen, maar ik vond het niet veel bijzonders. Hij reed nog hoger, en we namen een kop koffie, en daarna reed hij nog verder, tot we helemaal boven waren bij een heel oud klooster. Het was een heel mooi gebouwtje, slecht onderhouden, maar erg tof. Toen ik mijn fototoestel tevoorschijn haalde, kwam er een oude man naar me toegesneld die op panische wijze kruisjes begon te slaan. Geen foto's dus. We reden terug, eerst nog naar een dorpje met de intrigerende naam Voskop, en toen naar Korça.

Op zondagochtend keerde ik weder in Pogradec en at daar eindelijk de koran. Het was een gemoedelijk stadje. Oude mannetjes keken versufd uit hun ogen en zaten op een bankje als kippen op stok. Ik liep langs het meer van Ohrid terug naar het station, en nam opnieuw de langzame maar goedkope trein naar Tirana.

Ziezo dacht ik, de stad is gered.