dinsdag 23 augustus 2016

24 uur in Chongqing, de grote onbekende


Een aantal jaar heb ik volgehouden om tijdens gesprekken semi-argeloos te stellen dat Chongqing de grootste stad van China is, en te zien valt als de grootste stad ter wereld. Internet is het met me eens, maar je moet het wel wíllen geloven. Chongqing is een speciale gemeenteprovincie binnen China, net als Shanghai, Tianjin en Peking. Van die gemeenten is het de grootste, met ruim dertig miljoen inwoners. Maar niet meer dan de helft ervan woont in de stadskern.

Hoe dan ook, het is een enorme stad in de diepe binnenlanden van China, een stad die groeit als Chinese kool en die ieder jaar een stad ter grootte van Atlanta aan haar burgerlijke stand mag toevoegen. Deze maand bracht ik er 24 uur door. Wat viel me op?

Ten eerste: de hitte. Die sloeg me in me gezicht op het moment dat ik het station verliet en werd bestendigd door een dicht wolkendek dat als een iglo werkte. Er is een Chinees gezegde dat stelt dat de honden in Chongqing blaffen naar de zon, zo weinig is hij te zien. In de herfst en lente wordt de atmosfeer dan ook nog eens gevuld met de hevigste smog van het land, die ik gelukkig ontlopen heb.

Ten tweede, de omvang. De stad ligt aan de samenstroming van de Jianjing en de Jangtze-rivier. Als bij de stadsschouwburg staat, kijk je over vijf kades, die stuk voor stuk haast lijken te bezwijken onder de immense flatgebouwen. De metro ligt grotendeels boven de grond, en welke kant je ook op reist, de wolkenkrabbers rijgen zich aaneen. Tijdens een rit van een uur naar de luchthaven heb ik niet het idee gehad de stadskern enig moment te verlaten.

De stad lijkt nog aan de nodige groeipijnen te lijden. De metro zit stampvol en als er een station bereikt wordt leidt dat tot een waar pandemonium. Niet alleen moet je vechten voor je plek als je er in wil, ook er uit stappen valt niet mee. Zodra de metro vertraagt begint het vrijworstelen naar de uitgang, met kreten, smeekbedes en stil grienen wanneer de deur onverbiddelijk sluit voordat de weg naar uitgang gevonden is. Te midden van dit gewoel sta ik met mijn volledige bepakking, en de metro verlaten voelt als een ontsnapping.

De stad schijnt wat Chinese toeristen te krijgen, maar als westerling val je behoorlijk op. De vele Chinezen kijken je vragend aan, en communiceren is met mijn onbestaande kennis van het Chinees niet mogelijk. Slechts een keer kan ik een gesprekje aanknopen, in het Engels, dat dan nog uit de meest banale vragen bestaat. Eerder, op de trein naar Chongqing, ontmoette ik een Chinese studente met wie ik langer kon spreken. Ze net zomervakantie gehad, vijf dagen in totaal, en ging weer terug naar de verre stad waar ze studeerde. Toen ik haar de domste vraag stelde die je een Chinees van haar generatie kan stellen – namelijk of ze broertjes of zusjes had – vertelde ze wat meer over leven als enig kind in China. Haar ouders zagen haar weinig, schade die ze tijdens de vakantie moest inhalen. Geen tijd dus voor vrienden of zelfstandige uitjes. Ze vertelde dat haar ouders haar Yang Yi Ming hadden genoemd, wat betekent: tomorrow we rely (on her). Slim, om je pensioen op die manier veilig te stellen.

Terug naar Chongqing. Overdag sluimert de stad wat door. Lome Chinezen verzamelen zich onder parasols of luifels van marktkramen voor spellen mahjong of het schrapen van vis. ’s Avonds komt de stad tot leven. Ieder blok flatgebouwen, hoe afgelegen ook, kent een pleintje met moderne winkels, flanerende jongeren en in rijen opgestelde huisvrouwen die dansinstructies volgen. Zo gaan 30 miljoen mensen de nacht in, in een grote onbekende stad die wakker zal worden met 1300 mensen meer dan de dag ervoor.