zaterdag 14 juli 2012

Laten we ook de successen van het nationalisme niet vergeten

“Nationalisme is oorlog”, sprak Mitterand in één van zijn laatste ademtochten tijdens zijn korte post-presidentschap. Deze uitspraak wordt met graagte aangehaald door integratie-apostel Guy Verhofstadt, die nota bene claimt ‘ik ben een anti-nationalist in hart en nieren’. Verhofstadt vergeet dat nationalisme geen natuurverschijnsel is, maar – net als EU-liefde – een door leiders bedachte vorm van massaloyaliteit. Een beweging die naast de bekende keerzijden, ook enkele belangrijke successen heeft gehad.



Nationalisme is een eliteproces dat in de 19e eeuw in zwang is geraakt. Volgens links denkkanon Slavoj Zizek is ‘genietbaarheid’ dé voorwaarde voor een natie. Een natie kan volgens hem alleen bestaan zolang deze genietbaarheid wordt overgebracht in nationale symboliek en mythen. Typisch gezien bevat zo’n natie-mythe de volgende ingrediënten: een glorieus verleden, een nog glorieuzere toekomst, en een problematisch heden waarin de betreffende natie dankzij een ‘boze ander’ vastzit. Iedereen die bekend is met de Balkan kan deze blauwdruk dromen.

Omdat een natie, een homogene gemeenschap, zo genietbaar is (volgens kosmopoliet-filosoof Kwame Appiah vergelijkbaar met een opera of voetbalwedstrijd), is er politieke elites veel aan gelegen de politieke staatsgrenzen en de etnische natiegrenzen als samenvallend te presenteren. Het institutionele verenigen met het culturele verhoogt de legitimiteit van de staat naar buiten toe (wie zou ooit de rechtmatigheid van een natiestaat in twijfel trekken) en naar binnen toe (omdat de politiek hun handelen in verband kan brengen met nationale mythen en symbolen die een onmiddellijke herkenning en binding teweegbrengen).

Nationalistische verhaallijnen worden daarom samengetrokken, kromgetrokken en gemodificeerd naar de luimen van wie aan de tekentafel zit. De vonk slaat over wanneer mensen zich herkennen in de verhaallijn van de geprojecteerde natie. Wanneer mensen bereid zijn gezamenlijk de rijen te sluiten tegenover een ‘boze ander’ die deze genietbaarheid bedreigt of onmogelijk maakt. Gezworen anti-nationalisten als Verhofstadt passen natuurlijk precies deze zelfde strategie van homogenisering toe als het gaat om het presenteren van een gezamenlijke Europese identiteit. De ‘gemene ander’ in hun narratief is alleen geen vijfde colonne of oorlogszuchtige buur, maar bijvoorbeeld de opkomende wereldmacht Brazilië of China of de ondemocratische dictaten van de markten en banken.

En daarmee slaat hij niet per se de plank mis. Europese massaloyaliteit kan erg gewenst zijn waar het gaat om aanpak van verknoopte mondiale problemen. Maar laten we dan ook een momentje nemen om naast de oneindige reflecties op nationalisme-gerelateerde rampen aan de ene kant, stil te staan bij de successen van nationale bewustwording aan de andere kant.

Neem bijvoorbeeld de onderdrukking van de Baltische landen in de Sovjet-tijd. Moskou voerde een etnische agenda door die erop toezag dat Balten zich over Rusland verspreidden, en veel Russen werden op hun beurt het Balticum binnengehaald. Onderwijs en religie werden gerussificeerd, en economisch werden de gebieden kaalgeplukt. Een passage uit Kundera’s roman “Het boek van de lach en de vergetelheid” had betrekking kunnen hebben op deze casus (maar had betrekking op Tsjechië):

“Volkeren liquideer je zo,” zei Hübl, “dat je ze om te beginnen van hun geheugen berooft. Je vernietigt hun boeken, hun beschaving, hun geschiedenis. En iemand anders schrijft voor hen andere boeken, geeft hun een andere beschaving en bedenkt een andere geschiedenis. Het volk begint dan langzaamaan te vergeten wat het is en wat het was. De wereld daaromheen vergeet het nog veel sneller.”
“En de taal?”
“Waarom zou iemand die ons ontnemen? De taal wordt louter folklore die vroeg of laat een natuurlijke dood sterft.” (p. 151)
Het is de redding van het Baltische volk geweest dat door bewustwording en opstand het folklorisme (weer) in nationalisme is veranderd.

Het grote verschil tussen nationalisme en een Europese notie van cultuur zit vooralsnog in de empirie: nationalisme blijkt nog altijd de sterkere aantrekkingkracht te hebben. De overeenkomst is dat beide dynamieken per definitie een kunstmatig elite-project zijn. Als elites er belang bij hadden in sportreportages, symbolen en onderwijs een consequente nadruk te leggen op de nobelheid van wonen aan de Noordzeekust, had zich rond die as een gedeelde identiteit kunnen vormen. Niks is natuurlijk aan verwantschap voelen met mensen die je nooit hebt gezien of gesproken.
Evenmin is de huidige politieke realiteit onveranderlijk. Het dedain van EU-adepten bij het horen van nationalistische retoriek en – omgekeerd – de verontwaardigdheid van natie-minnende politici wanneer Brussel Europa-symboliek implementeert (denk aan vlag en volkslied in het grondwettelijk verdrag), is een ui die gepeld kan worden. En ergens binnenin tref je bij beide stromingen iets gelijkaardigs aan: de wens tot bescherming van hun eigen, genietbare, homogeniseringsproject.