maandag 16 juli 2018

Alternatieve kroegentocht door Oss

[namen zijn gefingeerd]

I - Proloog
0,22 liter is de obscure afmeting van de fluitjes in café het Berghje. Acht euro voor vier stuks. We zitten op het terras aan de straatkant en peinzen nog na over de meeslepende blessuretijd van de wedstrijd België – Brazilië. Aan de enige andere tafel zit een groep stamgasten, een bont gezelschap dat door niets gebonden lijkt te worden dan hun toevallige aanwezigheid op dit terras. Wanneer er rond 22.15 een politieauto voorbij rijdt, spitsen de stamgasten hun oren. Na nog twee ambulances en een politiebusje beginnen de speculaties: “da’s Rowena van hullie Perry”. We kijken licht besmuikt toe, zonder toe te geven aan primaire ramptoeristimpulsen. Toch is het niet helemaal toevallig dat we voor onze volgende kroeg een plek kiezen met een beter uitzicht op de commotie.

II – Café Deejay
“Gullie hebt het net gemist”, zegt de oude uitbater met schalkse lach wanneer we in het tweede café - café Deejay - aankomen. Aan de overkant van de straat staat nog wel een politieauto en een omvangrijke groep vrouwen die onhoorbaar nakeuvelt over het raadselachtige incident. “Wat hebben we gemist dan?”

Het antwoord wordt gegeven door de enige andere aanwezige, die zich voorstelt als Danny. “Perry van hiertegenover lag dood in bed. Dat dacht zijn vriendin. Toen heeft ze de politie gebeld, maar hij was gewoon aan het slapen”.

“Ze zullen het wel een keer zat zijn”, zegt de uitbater. “De zevende keer in twee dagen dat de politie uitrukt hier.”

We bestellen vier biertjes, die ons opnieuw worden verstrekt in kleine fluitjes. De barman blijft nog even binnen voor verrichtingen die bij zijn beroep horen, terwijl wij ons plaatsen op het kleine terras met uitzicht op de plaats delict. Omdat de echte actie weg is, neemt Danny de ruimte fragmenten van zijn levensverhaal uit de doeken te doen. We leren dat hij 36 jaar is, een relatie heeft met een zwijgzame en veel jongere dame die beurtelings van de overkant naar het café loopt en dat hij zich omschrijft als Feyenoord-hooligan. Hij vraagt of we ‘Rik de Vochtige’ van twee hoog kennen, omdat één van ons blijkbaar op hem lijkt.

Zijn meest opvallende uiterlijke kenmerk zijn twee tatoeages: op zijn linkerbovenarm staat ‘moeder’, en op zijn rechterbovenarm ‘Oss’.

Hij lijkt niet verbaasd of geremd door onze indringende aanwezigheid, en praat zelfs breedvoerig over zijn bajesverleden. Twaalf jaar heeft hij gezeten. Niet langer dan 18 maanden aan een stuk. En nu al zeven jaar niet meer. Plofkraken, ramkraken, handeltjes, licht hij toe. We vragen ons af of de jaartallen die hij ons geeft kunnen kloppen. Het is in ieder geval verdacht dat hij de nog aanwezige agenten aan de overkant bij voornaam kent.

“Je bent een strontboer! Je bent gewoon een STRONTBOER’. Het gelijkmatige humeur van Danny is plots omgeslagen als hij deze woorden schreeuwend de straat oprent. Enige momenten later komt hij terug met de vermeende strontboer, niemand minder dan Perry, de man die dood in bed lag! Perry blijkt een flets uit zijn ogen kijkende knul in een trainingspak. “Ja wat, ik lag gewoon te slapen. Ik ben helemaal niet dood”, hoor ik hem zeggen terwijl Danny niet stopt met schelden.

Dat is het merkwaardige aan deze avond. Op het moment dat Danny ons aankijkt praat hij geduldig en soms zelfs samenhangend, op het moment dat zijn blik afwijkt naar gebeurtenissen buiten ons, ontsteekt hij in een briesende manie. Meerdere keren rent hij de straat op, roept voorbijgangers na en op enig moment zien we hem zelfs een poging doen een deur in te trappen. We doen hier en daar een vruchteloze poging hem tot rust te manen, maar voelen ons toch vooral toeschouwer in een bizar schouwspel. En we hopen dat de manie niet omslaat richting ons.

Terwijl Danny steeds drukker is met de wereld rondom het café, komt de barman terug naar buiten. Het is guitige kale man van 62, zijn leeftijd kunnen we afleiden uit zijn opmerking dat hij sinds hij twee jaar geleden dit café heeft geopend “meer heeft geleerd dan in de zestig jaar daarvoor”. Het gaat niet goed met de zaken zegt hij. Niet alleen in het centrum van Oss, zo duidt hij, maar in héél Oss en omgeving. In het eerste jaar had hij twee keer één vaste klant, maar nu weten mensen zijn kroeg niet meer te vinden. Het heeft hem ertoe genoodzaakt de zaak maar twee keer in de week te openen.

En Danny dan? Danny is geen vaste klant, maar een bewoner van het appartement boven Café Deejay. Zijn temperament maakt hem niet de ideale huurder (later zien we dat de uitbater nog dezelfde avond een advertentie heeft geplaatst voor verhuur van de bovenwoning).

De barman blijkt een lang horecaverleden te hebben. In de jaren ‘90 had hij een succesvol café in het centrum van Oss, de Basement, dat moest sluiten wegens waterproblemen. In de jaren ‘80 was hij dj en leverancier van geluidssystemen, die hij onder meer in Japan van de hand deed. Hij beweert in die tijd de man te zijn geweest die karaoke van Japan naar Nederland bracht. Nu staat zijn oude karaokeset te verstoffen in een hoek van zijn lege café.

De wederwaardigheden van het Osse uitgaansleven heeft hij opgesomd in een boek, het Osse kroegenboek, dat hij voor twee tientjes verkoopt. We besluiten zijn boek te kopen en hem de hand te drukken, op naar het volgende café

III De kroegen uit het boekje
Het kroegenboek is tegelijk een leidraad voor het verdere verloop van de avond. We zetten de avond voort in een onvervalste Polenkroeg, café mozaiek. De muziek staat er hard en de belichting is slecht, wat het een slechte plek maakt voor een inkijk in roerende levensverhalen en ons reduceert tot loutere observanten. Wat we zien: een bezwete man die opgaat in een eenzame dans, een ongemakkelijk dansend stel, een beeldscherm met Poolse advertenties en een dj die met zwaar accent de naam van de uitvoerende artiest en het lied schalt (Zjooors Maikal: Kereless Wispar!).

Na één biertje hebben we dat wel weer gezien. Met enige schroom stappen we de volgende kroeg op de lijst binnen, café Istanboel. Schroom omdat de kroeg nadrukkelijk gericht is op de Turkse diaspora en we als geboren Nederlanders veel bekijks trekken. We plaatsen ons met gespeelde vastberadenheid aan een van de tafels in de fel belichte kroeg. De tafels zijn voorzien van een rummikubspel, en we proberen ons te herinneren hoe de regels ook alweer gaan.

Daar hebben we niet veel gelegenheid toe, want al bij het delen neemt een groep Turkse aanwezigen het van ons over. Ze blijken een andere, onnavolgbare variant van Rummikub te spelen, die ze ‘okee’ noemen. Vooral het delen van de stenen is een bijna sacraal ritueel, en het verbaast me sterk dat twee van mijn vrienden dit al na één demonstratie snappen. De Turkse aanwezigen blijken zich inmiddels te verkneukelen om ons povere spelinzicht, en bemoeien zich nadrukkelijk met iedere steen die we leggen.

“Ik snap nu waarom de lichten zo fel zijn in Turkse kroegen”, merkt een van mijn vrienden op. “Om spelletjes te spelen! Ik dacht dat ze gewoon ongezellig waren”.

Twee cafés staan hierna nog op de lijst. De eerste, een lege kroeg bij het station, wordt uitgebaat door een echtpaar van middelbare leeftijd dat pas belangstelling voor ons heeft als we het boek uit café Deejay laten zien. Het meeste wat erin staat is verzonnen of aangedikt, stellen zij.

Het laatste café is opnieuw café Berghje, waar het terras inmiddels dicht is en een groep Ossenaren aan de bar generieke levensliederen meebrult. De eigenaar van dit café heet “de Lap”, zo weet het kroegenboek ons te vertellen. Als we één van de aanwezigen vragen wie nu de Lap is, zegt hij geamuseerd: “hij is enorm lelijk en hij zit dáár”. Terwijl hij wijst roept hij: “HEE LAPPIE”. De lap kijkt minzaam op en zwaait terug.

IV - epiloog
Wanneer om drie uur de lichten uitgaan, eindigt de kansloze kroegentocht van Oss. Het is een avond die niet te vangen is in één ontmoeting of in een anekdote; het was het een fuga van gestoorde gebeurtenissen, hetgeen de mogelijke onsamenhangendheid van bovenstaand relaas verklaart.

Als we op de terugweg opnieuw ter hoogte van café Deejay zijn, klinkt een schorre stem uit het raam: ‘als jullie nu niet oprotten bel ik de politie’. Het is Danny. Een kort moment denk ik dat zijn woede zich op dit late uur alsnog op ons richt, maar een van mijn vrienden weet de angel er meteen uit te halen door zijn duim op te steken en goedgeluimd te roepen: “Heyhey Danny, rustig aan jongen”. “Zal ik doen”, roept Danny, nu ook op gemoedelijke toon. “Houdoe en bedankt.”