zaterdag 21 mei 2011

Jawel, jawel: nog meer Albanië, identiteit en taal

(Deze had ik nog op de plank liggen: een Albanië-column die ik vorige maand een keer geschreven heb, en handelt over identiteit en volksziel.)

Het geloof van de Albanezen, is Albanisme’. Dit is de nogal zotte nationale leuze van Albanië, die niet alleen verwijst naar de opvallend bescheiden rol die religie speelt in dit land met vele godsdiensten, maar ook (vooral) naar hun vérgaande culturele verbondenheid.

Ik heb in dit land tal van vraaggesprekken afgelegd, met leraren, politici, schoolhoofden enzovoort, en wat ik merk als ik over nationalisme begin, is dat er vaak een behoedzaamheid binnensluipt, alsof ik ze wil ontmaskeren, alsof ik als Westerling niet beter weet dan dat alle Balkan-landen in etnisch-nationalistische fantasieën verwikkeld zijn, en ik eropuit ben dit beeld te bevestigen door hen kortzichtige oneliners te ontlokken. Vervolgens wordt ik er haast altijd van verzekerd dat Albanië voor het Europese traject heeft gekozen, dat niemand meer een groter-Albanië (een denkbeeldige koepelstaat die de Albanese gebieden in de Balkan omvat) nastreeft, en dat als de Kopenhagen-criteria tegemoetgekomen zijn, alle Albanezen zich verenigd weten in een grenzeloos pan-Europa.

Toch durf ik te zeggen dat zowel EU-steun als nationalisme sterk aanwezig zijn in Albanië. De EU-steun is onder meer zichtbaar in de talloze steekproeven, die de Albanezen steeds als meest Euro-enthousiaste volkje van de Balkan aanwijzen. Nationalisme is lastiger te objectieveren en meten, maar ik praat hier niet over agressief etnocentrisme, maar over een meer subtiel gevoel van samenzijn. Deze twee identiteiten (Europeaan en Albanees) zijn sterk elkaar verweven, en lijken allebei te passen in dat vage ‘Albanisme’.

Even een poging tot diepte: in de Franse geografische traditie wordt de natiestaat vaak verbonden met het (freudiaanse) begrip ‘jouissance’ (plezier). Een etnische groep verlangt naar een staat, omdat de handeling van het inbedden van cultuur en mythe in de oprichting van een natiestaat een bepaald vreugdegevoel meegeeft. Albaniës vreugde ligt onder meer in hun Skenderbeg-mythe (een vijftiende-eeuwse heer die lang de Ottomaanse verovering weerstond), hun gastvrijheid, geloofstolerantie en hun afwijkende taal.

Over deze taal, om één van die aspecten uit te lichten, is een interessante polemiek gaande, met aan de ene kant taalkundigen die beweren dat het Albanees de verdwenen oude taal der Illiërs nagalmt, terwijl andere taalwetenschappers benadrukken dat de Latijns/Slavisch/Grieks/Engelse invloed zo aanwezig is dat er nauwelijks een kern-Albanees meer aan te wijzen valt. Hoe het ook zij, qua grammaticale structuur wordt het Albanees unaniem beschouwd als een eiland binnen de indo-Europese taalfamilie, en daarnaast kan ik aantekenen dat de taal een heel afwijkende en bijzondere klank heeft. Op een afstand doet een geamuseerd gesprek in het Albanees nog het meest denken aan gekwaak van kikkers, wat waarschijnlijk vooral veroorzaakt wordt door de diepe uitspraak van de letter r. Niet beledigend bedoeld overigens, want ik vind het een fijn in het gehoor liggende taal.

De woordenschat intrigeert me ook. Het woord ‘nxethë’ (heet, hitte) ziet er van zichzelf al zo gevaarlijk uit dat je het wel uit je hoofd laat een voorwerp met dat opschrift aan te raken, en woorden als ndryshim (verandering), zmbraps (weigering), korrik (juni) of hekerudhor (treinstation) komen mij op geen enkele manier als indo-Europees voor, en doen me op zijn hoogst in de verte aan het Baskisch denken.

Een tweede bewijsstuk voor de ‘jouissance’; het plezier om Albanees te zijn en als zodanig herkend te worden, is wat mij betreft het verschil dat ze aanbrengen tussen oude en nieuwe Leks. Hier meer informatie daaromtrent, maar deze absurde volharding in het niet-aanvaarden van een heel simpele verandering (nulletje eraf), moet wat zeggen over de volksmentaliteit en hun drang om culturele gebruiken maar vooral te preserveren. Dat wordt wat als ze ooit aan de euro gaan..

En toch, ik zei het al, tegelijk heeft Albanië zich enorm gevonden in het idee van (pan-)Europa. Ook deze drang naar aansluiting is niet van gisteren, en ligt ergens diep in het ‘Albanisme’ besloten. Zo valt de huidige pro-EU retoriek van de Albanese politiek (‘een grenzeloze Europese ruimte’) haast één op één naast de visie die Hoxha in 1946 presenteerde te leggen:

‘Het democratische Joegoslavië is ontwikkelder en meer vooruitstrevend dan wij. Een sterk Joegoslavië is in ons belang, want een sterk Joegoslavië betekent een sterke Balkan . . . Is het in ons belang aansluiting te zoeken met Kosovo? Dit is niet constructief . . . Als het socialisme haar eindpunt bereikt heeft, zodra de rudimenten van het kapitalisme verslagen zijn, zal Kosovo verenigd zijn met de socialistische Albanese republiek. Dit is de lijn die Marxisme voorschrijft. Dit zullen wij uit blijven leggen. Het is onze verplichtingen om al wie dit niet begrijp te bestrijden'


En toen Albanië in de jaren ’60 en ’70 onder Chinese invloedssfeer stond, riep Hysni Kapo, de derde man van de Albanese communistische partij uit: ‘als iemand ons vraagt hoeveel inwoners wij hebben, zal het antwoord 701 miljoen luiden’.

Dus ja, Albanië heeft een sterke nationale identiteit, die impliciet of expliciet met trots gedragen en bewaard wordt, maar tegelijk omvat de Albanese volksziel het verlangen om die vreugde gepaard te laten gaan met een andere vreugde: ergens bij horen. En op dit moment is Europa de meest voor de hand liggende en realistische grote broer. Het Albanisme is daarom geen leer die in een paar zinnen hard te maken valt, maar een amorfe mengeling van nationalisme, preservering, bindung, escapisme en vooruitstrevendheid.

1 opmerking:

Seeb zei

als je thesis hierbij in de buurt kan komen.. dan hulde.