Een Albanese kapper, een Albanese pizzeria met ‘Pizza Kosova’ op de kaart, een Albanese bibliotheek en een voetbalclub die Kosova Schaerbeek heet. Rond het Josaphat-park in de Brusselse deelgemeente Schaarbeek zitten heel wat Albanezen. Een hoeveelheid die blijkbaar toereikend is om een dagelijks opererende buslijn van Brussel naar Tirana te onderhouden.
Al een jaar zie ik ze voor mijn
huis langsrijden, grote witte dubbeldekkers met daarop de bedrijfsnaam Pati Travel
en in het Albanees de slogan: ‘we zijn niet de enige, maar wel de beste’. De
firma laat zich moeilijk vangen: ik vind een Facebookpagina die dagelijks viert
hoe alweer een bus met Albanezen de EU heeft bereikt en hun landgenoten ‘veel
succes overal in de immigratie’ wenst. En in een koffiebarretje op de Ernest
Laude-straat staat een Albaneestalig reisschema dat inderdaad bevestigt dat de
bus hier iedere dag om zes uur vertrekt.
Wat begint met een flinke dosis ironie
en een kleine, verhulde bereidheid om overtuigd te worden, eindigt wanneer het
plannen van de zomervakantie maar matig vordert als ‘plan A’: we gaan de bus nemen.
Nadat ik me er in het barretje in half-Albanees (een taal die sinds ik tien jaar
geleden wat maanden in het land doorbracht nog ergens in mij sluimert) en
half-Frans van vergewist heb dat de bus inderdaad iedere ochtend om zes uur
vertrekt, 100 euro kost, en er 27 uur over doet om naar Albanie te reizen, prikken
mijn reisgenoot en ik een datum.
Na een onvaste nacht staan we ruim
voor zes uur ‘s ochtends voor het barretje. Alleen blijkt dit deel van
Schaarbeek nog diep te slapen. Na speurwerk op de kanalen van Pati Travel, begint
het te dagen: iedere dag om 6 uur betekent mogelijk zes uur ’s avonds! Die
nuance is dan toch verloren gegaan in de onvolmaakte communicatie. Gelaten pakken
we onze telefoon: misschien is het dan toch tijd voor plan B, we hebben ons
best gedaan, er gaat vast nog een vlucht – en inderdaad er gaat nog een vlucht,
maar die vlucht vertrekt al over drie uur en onze creditcards staan ons niet
meer toe die te boeken, en de andere optie via Korfu wordt ineens geannuleerd, en
nu loopt het al tegen vier uur, het gaat niet meer gebeuren, we gaan niet meer
op reis, of pakken we toch nog de bus?
Ok dan maar. 12 uur later staan we
alsnog bij het barretje, als een van de ongeveer 10 passagiers die juist deze
dag heeft uitgezocht om van Brussel naar Tirana te gaan. Uiteraard zijn we de enige toeristen, en de enige niet-Albanezen. We leren onmiddellijk
iets over de beweegredenen van waarom je een extreem lange buslijn zou pakken,
terwijl vliegen zoveel sneller is en niet per se veel duurder. Wat je inlevert
aan snelheid en comfort, win je aan flexibiliteit en aan de mogelijkheid zooi
mee te nemen. En zo zien we grote Ikea-tassen, stepjes en zelfs fietsen in het
laadruim verdwijnen. Veel later, op de Servische grens, vertelt een jonge
medereiziger nog een ander perspectief: ‘het maakt me niet uit wanneer ik in Albanië
kom, ik heb geen haast, ik moet er gewoon op enig moment zijn deze zomer’.
De eerste drie uur rijden we naar
het Noordoosten. Dat is een tegenvaller, de bestuurder lijkt niet de kortste
route te kiezen. Mijn reisgenoot willigt informatie in en komt terug naar boven
met het volgende rijtje: Dusseldorf, Frankfurt, Wenen, Boedapest, Belgrado,
Pristina. Voor wie er een kaart bij pakt inderdaad niet de meest voor de hand
liggende route naar Albanie. Bij de eerste stop ergens langs een troosteloze
plaats op een Duitse snelweg komt een volgende tegenvaller: de reis duurt
volgens de chauffeur geen 27 maar 35 uur - als het mee zou zitten.
Met troosteloze parkeerplaatsen
heeft de busmaatschappij trouwens wat. Gelegenheden met restaurants en
winkeltjes worden routineus overgeslagen en regelmatig komt het voor dat we
halthouden op een plek waar niet eens een bereikbare wc is. Terwijl de wc in de
bus zelf voorzien is van een rood-wit lint en de mededeling defect. Het lijkt de
Albanese reizigers niet te deren, zij leven van sigaret tot sigaret,
wat hen in staat stelt verdere behoeften te verdringen. Maar het verse besef de
komende twee nachten in deze bus te zitten zonder ook maar enigszins op mijn
voorwaarden aan menselijke noden te kunnen beantwoorden, benauwt mij plots. Het
leidt tot een laatste poging om te zoeken naar vluchten vanuit een van de
tussenliggende steden, maar alweer zonder resultaat. Ons lot en welbevinden is
de komende 30 uur of meer verbonden aan deze bus.
De bus is voor twee nachten mijn
cocon, mijn kleine woning. Geheel voorzien en uitgerust met:
-Geen wc
-Geen laadpunten voor welk apparaat
dan ook
-Stoelen die niet naar achteren
hellen
-20+ Albanezen
-Die, net als wij, niet alleen
achteruit gaan in fitheid maar ook in persoonlijke hygiëne
-Wild rijdende chauffeurs
-Continue Albaneestalige muziek uit de speakers, mogelijk om de chauffeurs ook ’s nachts op te peppen. De muziek klinkt modern, en meer dan eens lijken de plaatselijke artiesten hun akkoorden en refreintjes te hebben geleend van Kendrick Lamar, The Weeknd en Drake
In Dusseldorf verdubbelt het aantal
passagiers, terwijl in Frankfurt door de ingevallen duisternis niet is vast te
stellen hoeveel nieuwe reisgenoten we krijgen. 30 kilometer voorbij Frankfurt
neemt de bus plots een vreemde afslag. Ik kijk op de GPS en zie dat we terug
naar Frankfurt rijden! Net nu ik mij verzoend had met mijn trage voortgang, is
er plots van voortgang geen sprake meer. De weg terug duurt langer dan mij
bevalt, maar vlak voor we weer in Frankfurt zijn wordt de reden duidelijk: een
klein busje van datzelfde Pati Travel is om wat voor reden dan ook gestrand
langs de snelweg en de passagiers moeten overgeheveld worden naar ons
moederschip.
De oogjes gaan even dicht en ter
hoogte van de Oostenrijkse grens gaan ze pas echt weer open. In mijn sluimer
heb ik gemerkt dat er om vijf uur ‘s ochtends even is gestopt voor ontbijt,
maar op dat moment heb ik gepast. Aan de grens volgt een nieuw oponthoud. Een
Albanees, door mijn reisgenoot omschreven als ‘de bokser’, blijkt langer in de
EU te zijn geweest dan zijn visum toestaat. Er moet ter plekke een nieuw visum
gekocht worden en de man klaagt manhaftig: hij heeft geen geld op zak. De
chauffeur besluit een collecte te starten en binnen minuten is het benodigde
bedrag bij elkaar. Mijn reisgenoot en ik worden overgeslagen.
De volgende twaalf uur gaan voorspoedig. Tot mijn opluchting is de bus ermee
gestopt stadscentra aan te doen, en op een flinke file in Boedapest na rijden
we gezwind naar de Servische grens. Mijn geanticipeerde ontbijt verandert in
een late lunch, maar verder heb ik niet het gevoel dat ik ernstig in mijn
behoeften wordt belet, of het moet een zacht bedje zijn. Dat bedje beslissen we
te boeken in Pristina (Kosovo), op vier uur voor Tirana. Met dit schema kunnen
we daar begin van nacht twee zijn. Misschien wordt de tweede nacht toch nog enigszins
normaal.
Problemen zijn er weer aan de Servische grens, waar we om 18u ’s avonds op dag twee een uur stilstaan door ontbrekende documenten en opnieuw door het noodvisum van onze bokser. Het lijden wordt verzacht door het grotere lijden van iedereen die een personenauto of vrachtwagen bezit en in veel langere rijen moet aansluiten. Een tikje verrassend is het wel, dat een bus vol Albanezen sneller Servië binnenkomt dan wie dan ook over land. Dat is vast ooit anders geweest. Tegelijk krijgen we opnieuw een inkijk in de randen van Europa en zien we hoe Servische autoriteiten personenauto’s inspecteert die tot de nok toe zijn volgestouwd met koekjes en maggiblokjes – vraag me niet waarom.
Servie is een heel lang land,
vooral als je er in de lengte doorheen moet rijden. Op een redelijk willekeurig
moment (het moet middernacht zijn geweest, net nadat we eindelijk zijn gestopt voor
een late maaltijd), besluit de chauffeur plots dat de snelweg hem niet meer
bevalt. We nemen een nauwelijks op de kaart aangegeven weg naar Kosovo, midden
door de bergen en Servische dorpjes waar de krijgshaftige Joegoslavische kitsch
met felle neon verlicht wordt. Ik had me voorgenomen ongeveer rond dit tijdstip
de oogjes te sluiten maar de bizarre snelheden waarmee de oververmoeide
chauffeur (het chauffeursteam is sinds Brussel nooit ververst) door de smalle
hobbelige weggetjes rijdt, maakt me spichtig als een stokstaartje. Ik krijg het
fysiek niet voor elkaar mijn ogen van de weg te houden.
Na veel geslinger door een weg die
alleen maar slechter lijkt te worden komen we uiteindelijk bij de grens met
Kosovo. Een paradoxale grens, want Servië erkent Kosovo nog steeds niet. Het is
mijn aanname geweest dat de Servische rompstaat dit oploste door verkeer van
Servie naar Kosovo te verbieden, en inderdaad: als je op Google Maps een route
van Belgrado naar Pristina invult wordt je nog steeds over Noord-Macedonie of
Montenegro gestuurd. Maar blijkbaar is die informatie achterhaald en is de
oplossing voor de Servische tweespalt subtieler: op de Kosovaarse grens staat gewoon
een kale controlepost, zonder een landsvlaggen en zonder het woord ‘douane’ erop.
Het is hier rustiger dan bij de vorige grens maar omdat er geen aparte
baan is voor bussen, verliezen we opnieuw een uur. Het verlangen naar een bedje
wordt wel kritiek, terwijl de chauffeur nog maar eens in
een onnavolgbare discussie raakt met de grenswachters en de Balkan-muziek in de bus zachtjes door
mijn slapen bonst.
Na een totaal onnodige laatste stop
10 kilometer voor Pristina komen we uiteindelijk in de stad met het hotelbedje
aan. De chauffeur regelt een taxi voor ons en diept uit de krochten van het
ruim onze tassen op. De Balkan-disco is over, mijn wereld is weer onmetelijk
groter dan de bus, maar ik wil me vooral klein oprollen op een matras.
Het is 4 uur 's nachts, we zijn 34 uur onderweg geweest maar we hebben het gehaald. Een
waanzinnige onderneming, maar de echte waanzin zit voor mij toch bij de
chauffeurs die niet eenmalig maar continu moeten kampen met het slaapgebrek, de
stank, de druk om als waanzinnigen te rijden, de eeuwige gevechten aan de
grensovergangen. Dat een goede afloop in de wereld van extreem lange buslijnen niet
gegarandeerd is, blijkt wel twee dagen later als er een bus van Duitsland naar
Kosovo verongelukt met tien dodelijke slachtoffers. De chauffeur was kort ingedut.
‘We zijn niet de enige, maar wel de beste’, aldus Pati Travel. Ik weet niet of ik het daarmee eens ben. Maar ik heb wel geleerd dat de afloop slechter had kunnen zijn. Ik raak mijn bedje aan en val meteen in het slaap.