“Nationalisme is oorlog”, sprak Mitterand in één van zijn laatste
ademtochten tijdens zijn korte post-presidentschap. Deze uitspraak
wordt met graagte aangehaald door integratie-apostel Guy Verhofstadt,
die nota bene claimt ‘ik ben een anti-nationalist in hart en nieren’.
Verhofstadt vergeet dat nationalisme geen natuurverschijnsel is, maar –
net als EU-liefde – een door leiders bedachte vorm van massaloyaliteit.
Een beweging die naast de bekende keerzijden, ook enkele belangrijke
successen heeft gehad.
Nationalisme is een eliteproces dat in de 19e eeuw in zwang is
geraakt. Volgens links denkkanon Slavoj Zizek is ‘genietbaarheid’ dé
voorwaarde voor een natie. Een natie kan volgens hem alleen bestaan
zolang deze genietbaarheid wordt overgebracht in nationale symboliek en
mythen. Typisch gezien bevat zo’n natie-mythe de volgende ingrediënten:
een glorieus verleden, een nog glorieuzere toekomst, en een
problematisch heden waarin de betreffende natie dankzij een ‘boze ander’
vastzit. Iedereen die bekend is met de Balkan kan deze blauwdruk
dromen.
Omdat een natie, een homogene gemeenschap, zo genietbaar is (volgens
kosmopoliet-filosoof Kwame Appiah vergelijkbaar met een opera of
voetbalwedstrijd), is er politieke elites veel aan gelegen de politieke
staatsgrenzen en de etnische natiegrenzen als samenvallend te
presenteren. Het institutionele verenigen met het culturele verhoogt de
legitimiteit van de staat naar buiten toe (wie zou ooit de
rechtmatigheid van een natiestaat in twijfel trekken) en naar binnen toe
(omdat de politiek hun handelen in verband kan brengen met nationale
mythen en symbolen die een onmiddellijke herkenning en binding
teweegbrengen).
Nationalistische verhaallijnen worden daarom samengetrokken,
kromgetrokken en gemodificeerd naar de luimen van wie aan de tekentafel
zit. De vonk slaat over wanneer mensen zich herkennen in de verhaallijn
van de geprojecteerde natie. Wanneer mensen bereid zijn gezamenlijk de
rijen te sluiten tegenover een ‘boze ander’ die deze genietbaarheid
bedreigt of onmogelijk maakt. Gezworen anti-nationalisten als
Verhofstadt passen natuurlijk precies deze zelfde strategie van
homogenisering toe als het gaat om het presenteren van een gezamenlijke
Europese identiteit. De ‘gemene ander’ in hun narratief is alleen geen
vijfde colonne of oorlogszuchtige buur, maar bijvoorbeeld de opkomende
wereldmacht Brazilië of China of de ondemocratische dictaten van de
markten en banken.
En daarmee slaat hij niet per se de plank mis. Europese
massaloyaliteit kan erg gewenst zijn waar het gaat om aanpak van
verknoopte mondiale problemen. Maar laten we dan ook een momentje nemen
om naast de oneindige reflecties op nationalisme-gerelateerde rampen aan
de ene kant, stil te staan bij de successen van nationale bewustwording
aan de andere kant.
Neem bijvoorbeeld de onderdrukking van de Baltische landen in de
Sovjet-tijd. Moskou voerde een etnische agenda door die erop toezag dat
Balten zich over Rusland verspreidden, en veel Russen werden op hun
beurt het Balticum binnengehaald. Onderwijs en religie werden
gerussificeerd, en economisch werden de gebieden kaalgeplukt. Een
passage uit Kundera’s roman “Het boek van de lach en de vergetelheid”
had betrekking kunnen hebben op deze casus (maar had betrekking op
Tsjechië):
“Volkeren liquideer je zo,” zei Hübl, “dat je ze om te beginnen van
hun geheugen berooft. Je vernietigt hun boeken, hun beschaving, hun
geschiedenis. En iemand anders schrijft voor hen andere boeken, geeft
hun een andere beschaving en bedenkt een andere geschiedenis. Het volk
begint dan langzaamaan te vergeten wat het is en wat het was. De wereld
daaromheen vergeet het nog veel sneller.”
“En de taal?”
“Waarom zou iemand die ons ontnemen? De taal wordt louter folklore die vroeg of laat een natuurlijke dood sterft.” (p. 151)
Het is de redding van het Baltische volk geweest dat door
bewustwording en opstand het folklorisme (weer) in nationalisme is
veranderd.
Het grote verschil tussen nationalisme en een Europese notie van
cultuur zit vooralsnog in de empirie: nationalisme blijkt nog altijd de
sterkere aantrekkingkracht te hebben. De overeenkomst is dat beide
dynamieken per definitie een kunstmatig elite-project zijn. Als elites
er belang bij hadden in sportreportages, symbolen en onderwijs een
consequente nadruk te leggen op de nobelheid van wonen aan de
Noordzeekust, had zich rond die as een gedeelde identiteit kunnen
vormen. Niks is natuurlijk aan verwantschap voelen met mensen die je
nooit hebt gezien of gesproken.
Evenmin is de huidige politieke realiteit onveranderlijk. Het dedain
van EU-adepten bij het horen van nationalistische retoriek en –
omgekeerd – de verontwaardigdheid van natie-minnende politici wanneer
Brussel Europa-symboliek implementeert (denk aan vlag en volkslied in
het grondwettelijk verdrag), is een ui die gepeld kan worden. En ergens
binnenin tref je bij beide stromingen iets gelijkaardigs aan: de wens
tot bescherming van hun eigen, genietbare, homogeniseringsproject.